Opwaartsche Wegen. Jaargang 17(1939-1940)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 221] [p. 221] Karel van Dorp Gebed om een gedicht Verwerp mij niet van voor Uw aangezicht: ik hoor de woorden die ik moet gaan spreken maar zwijgen doet mij angst voor Uw gericht over mijn hart, liegende afgeweken. Schoon 't luist'ren kon en zoveel harten kent die 's morgens voor U opengaan als bloemen en heel den dag staan naar U toegewend, doodt het elk lied dat Uwen naam wil noemen. Verziekte het de drang die eens begon toen Adam zweeg, den hof werd uitgestoten, en maakt ons lied fontein waardoor d' oerbron van 't kwaad, spottende komt omhoog gespoten? Dat het toch zingen wil op d' oude wijs...... wat is 't: verraad van dichterlijke oorsprong? herinn'ringsschok aan 't lied van 't paradijs dat zong uit U, o aller dingen Oorsprong? O harde slag die 't luist'rend hart insprong en scheurde 't zeegnend lied uiteen in vloeken; o harde tegenslag van Horeb's gong: ‘Gij kunt uw eerste lied vinden noch zoeken!’ Doet zwijgen mij de nadeun van dien slag nu 'k luist'ren moet naar 't lied waarom blijft vragen de helmbloem die 'k U gister groeten zag en hoor hoe 't, woordenloos, mij blijft verklagen? Maar dat ik d' aanklacht hóór van 't stom gedicht, is dat uit U?...... schoon ik ben afgeweken, verwerp mij niet van voor Uw aangezicht maar doe het mij, om Jezus' wil, nog spreken. Vorige Volgende