Opwaartsche Wegen. Jaargang 16
(1938-1939)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
J. Romijn.
| |
[pagina 7]
| |
zich tusschen hen, leeft met hen mee, neemt hun wezen in zich op en vereenzelvigt zich met hen. En wanneer hij hen schildert, zijn zij het zelf of is het een deel van henzelf en niet ‘de visie van den kunstenaar’ op hen. Een der eerste werken in dezen geest is een groote, bijna monumentale aquarel, een ruige, roestbruine schildering op een wit veld; een harmonicaspeler die zich in volle overgave, in uiterste hartstochtelijkheid om zijn instrument heenbuigt. Dit is het harmonica-spelen, evenals Schipper in zijn ‘Drinker’ het drinken, de volle overgave in ieder onderdeel aan dit oogenblik van verzadiging uitbeeldt. En dat is reeds dadelijk een belangrijk onderscheid met het werk van Bekman: geeft deze het leven in zijn volheid, Schipper, concreter, meer verstandelijk, ontleedt het in zijn onderdeelen. Aan het gevaar, daarmee in het betoogende, het litteraire verstrikt te geraken, is hij echter, dank zij zijn beeldenrijke fantasie, op gelukkige wijze ontkomen. Zou men duidelijk en volledig Schipper's verdere ontwikkeling willen schetsen, dan diende feitelijk ieder volgend schilderij afzonderlijk besproken te worden. Want ieder werk is de neerslag van een nieuwe geestelijke verworvenheid, die dikwijls ook een wijziging in de vormgeving meebrengt. Heel anders dan bij Bekman, bij wien men een geleidelijke vervolmaking en verfijning van den vorm waarnemen kon, terwijl het geestelijk plan van zijn werk voortdurend gelijk bleef en gelijk blijven kòn. Bekman's kunst is de uiting van een blijmoedig geloof, een schilderkunstig getuigenis, Schipper's werk weerspiegelt een geestelijke worsteling, waarbij ieder schilderij opnieuw de bepaling van een standpunt inhoudt. De tragiek in het leven van den Zeeuwschen boer heeft Schipper wel het felst verbeeld in zijn prachtig doek ‘Man met Vogelverschrikker’. Spontaan, bijna dierlijk egoïsme, onberedeneerd angstgevoel, het spreekt uit het felle, argwanende oog, de gewrongen stand der voeten en de afwerende schouders. Het zijn de angst en de behoudzucht van den natuurmensch, die dagelijks vecht met de aarde en de beklemming van een donker dreigende lucht ondergaat. In een volgend werk ‘Man met Vogel’, wil zich dat alles ontspannen. De als uit de klei getrokken figuur heft, weifelend, het gezicht naar den roep van een vogel. De geklauwde hand aarzelt, zich te ontspannen. De schildering is hier strakker, de | |
[pagina 8]
| |
kleur koeler, dan in het ruige ‘Boer met Vogelverschrikker’. Het werk vormt den overgang naar een periode van rustiger en tegelijkertijd scherper bezinning. Om eenigszins volledig te zijn zou ik uit de boerenperiode nog de schilderijen ‘Maaltijd’ en ‘De Scheppende’ willen noemen, die met ‘Harmonicaspeler’ en ‘Drinker’ de voornaamste levensfuncties van den Zeeuwschen boer verbeelden. Er is een merkwaardige, feitelijk vanzelfsprekende overeenkomst tusschen de motieven van Schipper's boerenschildering en Jan H. Eekhout's boerenromans, waarin deze levensfuncties eveneens in al hun elementaire kracht naarvoren komen. Denkt niet, wie den ‘Boer met Vogelverschrikker’ ziet, onmiddellijk aan Frans Lammaert uit ‘Aarde en Brood’; zou ‘De Scheppende’ Eekhout's Warden-figuur niet kunnen illustreeren en hebben beide kunstenaars aan den meeuw niet een zelfde symbolische beteekenis toegekend? Ook is het patriarchale karakter van Eekhout's laatste boeken aan Schipper's werken niet vreemd - ook schilderde Schipper een ‘Zieneres’, terwijl in ‘Aarde en Brood’ de ziener Djoeke optreedt. Dat alles is niet ‘toevallig’, daar beide kunstenaars, diep doordringend in het leven en de psyche van den Zeeuwschen Boer, elkaar wel moesten ontmoeten. Het groote doek ‘Voetwassching’ sluit de reeks boeren-schilderingen af. Het heeft een symbolische bedoeling, evenals de gouache ‘Afvaart’, waarin Schipper geestelijk zoowel als picturaal een weg naar het licht heeft gevonden. In de periode welke dan volgt, verdwijnt niet het anecdotische uit Schipper's oeuvre, doch wel de koppeling daarvan aan een bepaald menschentype: problematiek en symboliek veralgemeenen zich, het letterlijk kràmpachtige in de vormgeving en de driftige verfbehandeling maken plaats voor evenwichtiger compositie en rustiger, zorgvuldiger en gladder schildering. Technisch grijpt Schipper terug op zijn na-kubistische periode, zijn werk is aan inhoud echter rijker geworden. Met dat alles is Schipper's ontwikkeling slechts schematisch geschetst. In ieder geval blijkt deze schilder eerst in de laatste twee jaren volledig zijn vorm gevonden te hebben. In deze jaren ontstond het eene verrassende werk na het andere, verrassend door de oorspronkelijke verbeeldingskracht en de zinvolle ernst, maar ook door de picturale kwaliteiten ervan. Want is Schipper een hersteller van de waarde van het ‘onderwerp’ in de schilderkunst, hij zou het niet zijn, wanneer zijn fantasie zich niet uitte | |
[pagina 9]
| |
met inachtneming van de schilderkunstige mogelijkheden. Maar het is zelfs zoo, dat Schipper's fantasie door de picturale mogelijkheden wordt opgewekt: het gereproduceerde ‘Droomweg’ is niet minder een balanceeren in de ruimte binnen het kader en ‘in de verf’, dan een geestelijk balanceeren. Een dergelijk evenwicht tusschen ‘vorm en inhoud’ heeft Schipper in de laatste jaren reeds verscheidene malen bereikt. |
|