Opwaartsche Wegen. Jaargang 16(1938-1939)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 2] [p. 2] [Gedichten van Willem de Mérode] Willem de Mérode Het jubileum Hier zit hij nevens zijne gemalin, Die hen met 't Woord vertroostte en bezeerde, Tegen hun reglementen rebelleerde, En veel te veel verdiende naar hun zin. En hoeveel zegen heeft hij hier genoten! At hij niet van hun koe en van hun kip? Mevrouw keek altijd even zuur en sip, Schoon melk en honing haar kwam toegevloten. Zoo denken zij...... het echtpaar zit heel statig En vindt de feestcommissie heel nalatig. Waar blijft 't cadeau?...... veel zijn zij niet gewend. Maar eind'lijk staan de meubels om hen henen. 't Is tweede rangs...... zij zou wel kunnen weenen! En tweede handsch...... de gevers zijn content. [pagina 3] [p. 3] Willem de Mérode Boerenfeestmaal Het is November, en nu eten Wij van ons vetgemeste zwijn: De groote hammen, en het klein- gesneden spek, en, niet vergeten: De lever en de fijne nieren, De dikke kronkelige worst, Het is wat zwaar, en geeft ons dorst, Die wordt gebluscht met donk're bieren. Blaas even uit - neem nu wat boonen, Of boerenkool; dàn rijstebrij. De vrouw staat klaar om op te scheppen. Kom, ieder een paar flinke meppen, Een kerel laat geen beurt voorbij. - Wij eten voort met roode konen, En gaan bij hoogen nood naar buiten. Om 't hoekje kan men rustig fluiten. [pagina 4] [p. 4] Willem de Mérode Oudejaarsnacht Er is geen nacht zoo eindeloos en zwart Als deze tusschen Oude- en Nieuwejaar. Er is gefladder van een groote schaar Demonen, die gaat lachen bij elk hart, Dat nu zijn handel met God af wil sluiten, Liefst met een goed en klinkend batig slot. 't Oud'jaarsgebed stelt hèm wel buiten schot, Die een jaarlang den hemel uit dorst buiten. Geen klokgelui, geen zuchten, en geen eeden, Geen nachtdienst en geen dierbare gebeden Verwerven ons een zweem van Gods genâ. De moordenaar, de dief en de hoereerder, De dronkaard, lasteraar en valsche zweerder kermen, en vinden Hem op Golgotha. [pagina 5] [p. 5] Willem de Mérode De dominee Hij zit elke week preeken te maken, Die de gemeente Zondags komt hooren. Hij moet doopen, als er wordt geboren En behoort in 't sterfhuis een zucht te slaken. Daartusschen ligt een lange reeks van jaren, Waarin men tot hem zegt: u kunt mooi praten. U moet de kerk midden in het dorp laten. Daar zijn wij altijd wèl bij gevaren. Hij moet het volk brengen onder Gods tucht. Als er geen wolkje is aan de lucht, Spreekt hij van storm en donderbuien. Hij brengt de vrede die in Christus is. Maar met een lach, waarin iets listigs is, Denken ze: laat die klok maar luien. Vorige Volgende