Opwaartsche Wegen. Jaargang 14(1936-1937)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 127] [p. 127] [Gedichten] Tom Meyneke De laatste kaars De laatste kleine kaars is bijna opgebrand. De veel te lange kromme pit hangt over den nog staanden rand, van glanzend, grijswit kaarsvet, transparant als porcelein, of ijs, of jade of als de handen van een doode...... Een veel te groote roode vlam klimt op die kleine witte barricade, verheft zich als in 't vurig laatst gebed; waarna zij met een koude blauwe snik verzinken zal in 't gloeiend vet...... De doode, zwart-verkoolde pit is weldra ingevroren. We zullen niet verstaan wat wij verloren; totdat in deze droeve duisternis het groot en eeuwig licht voorgoed zal zijn geboren. [pagina 128] [p. 128] Tom Meyneke Na den dienst Het laatste amen klinkt door de gewelven en gallemt na, herhaalt zichzelve en sterft in gangen en portalen weg. Onder de ijle zwevingen van orgeltonen daalt statig de herder van zijn troon en gaat ter consistorie door de menschenheg, napeinzend over wat hij heeft gezegd. Hij is tevrêe - zijn kerk was overvol - en dankt den Heere voor de mooie rol die hij in 't Koninkrijk mag spelen. Hij had weer een minister onder zijn gehoor, twee kamerleden, en een moeder, die haar zoon verloor. Hij heeft voor haar in 't openbaar gebeden...... Hij gaat naar huis, en is tevreden. Vorige Volgende