Opwaartsche Wegen. Jaargang 14
(1936-1937)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
I.Slechts in de diepste onrust schenkt Gij, Heer, Uw vrede:
Uit het geweld der branding breekt de bede
die Gij verhoort.
Het veilig oord,
het zacht verglijden van de eend're dagen -
de stille nachten, door den droom gedragen -
't geborgen leven:
het is den kind'ren Abrams niet gegeven.
| |
II.In ons is het ruischen der eeuwen;
de klaagzang en het rauwe schreeuwen
van die vergingen en vergaan
weergalmt in ons - wij luist'ren -
Dan sluipt de onrust aan.
Wij toefden in d' omheinde tuinen
van een verzekerd heil,
maar, uitgedreven, zonken w' in d' onpeil-
b'ren stroom - de vloed der volken
opent voor ons zijn diepe kolken
van haat en levensdrift, hoop, wanhoop, lijden.
Wij worden meegevoerd in 't toomloos strijden -
en hooren 't machtig ruischen in de hooge kruinen.
| |
[pagina 83]
| |
III.Is dit de beek Jabbok? Wilt G' ons hier tegentreden?
Welaan, laat ons dan opstaan in den nacht;
verstomme onze wijsheid en de klacht
van 't bange hart.
Wie heeft beleden
dat hij van Christus is? Dat hij nu wake!
Die ons thans aangrijpt is de God der wrake!
Och mochten wij Hem, hinkende nog, wederstaan
Tot Hij ons zegent, - mocht Uw Kerk thans
Heer Jezus, weer door Pniël gaan!
|
|