helemaal aan mij; er is namelijk beslist een hemelsbreed verschil tussen een schilder en een barbier. Veel weet ik er (nog) niet van, maar dát wel. En het volgende, waarmee ik langzamerhand tot datgene kom wat ik je eigenlijk schrijven wou.
...... Ik heb vanmiddag op een tentoonstelling een van die schilders een hand gegeven, toen wij over en weer voorgesteld werden. Ik meen: dat hij mij al vergeten was voor ik zijn aangereikte vier vingers in de mijne nam......
- Alle respect. Zo grandioos ‘abseits vom Gebrauch’ gezet te worden. -
Die tentoonstelling dan. Voor 't eerst heb ik nu eigenlijk eens een opening bijgewoond. Zonder uitnodiging, let wel. Vanwaar ook?
Ik zal je zeggen: ik klom de trap op van het museum, daar had ik toestemming voor door het entrée-biljetje; maar aan de ingang van de eigenlijke tentoonstellingszalen liep ik vast. ‘Enkel voor genodigden vanmiddag’, zegt gestrengelijk een heer. Ik stond bedremmeld. Ik had tevoren bedacht, dat ik met een ‘bepaald air’ zou kunnen doorlopen, dat een paar kentekens van artiesterigheid het zouden dóen...... Kán je begrijpen. Wij - wij kunnen niet zo grandioos de hindernissen over het hoofd zien, ‘jenseits von Gut und Böse’ de werkelijkheid met de droom weerstaan.
Zegge en schrijve nogmaals: wat weten wij van de schilders!?
Nu komt het: eeuwig het compromis. Voor óns. Opeens zei diezelfde heer bij de deur: ‘...... maar als U een catalogus koopt (hij knipoogt) mag U wel doorlopen’.
Hoe was mij te moede. Toegelaten, onder de vaan door met het ‘mene tekel’.
Ik heb mijn blikken door zes zalen heengeslagen. Je kunt je dat misschien niet dadelijk voorstellen, maar het is zo. Er zijn realiteiten, die je eenvoudig erkennen moet al hebben ze geen zichtbare gedaante. Dit laatste heeft met de schilderkunst van doen. Ik was namelijk niet op een expositie van literair werk, neem eens aan, dat ware dan ‘Christelijk’ werk geweest. Dat had ik natuurlijk met een half oog waargenomen, dat het er ‘zo-een’ was. Want jullie hebt daar van die absoluut duidelijke woord-verschijnselen voor.
Zeg, hoor 's hier: het ‘jargon’ van al die schilders samen (in hun werk) dat heb ik niet met een oogopslag begrepen d.w.z.: niet kunnen rubriceren. Of tóch: léven! léven! Kérel-nog-toe.
Zo was ik de zalen binnen of ik voelde me overstort. Wanneer is me dat overkomen? In lang, lang niet. Bij van Gogh misschien, maar dat was ánders, als een onweer aan de kim opkomend. Hier niet, hier stond ik als op een scheppingsdag tussen de geboorten.
Ik zal netjes blijven, al heb ik dan daar bijna al mijn bedachtzaamheid verloren. Wat weet jij eigenlijk van de schilders, mijn waarde. Zoveel als ik voorheen - en nóg, helaas. Dat zij het wollig ‘complet’ en de ruige jas van hun rondom rondtortelende modellen met een monkeltje negeren als ‘kouwelijke’ larie. Zij staat in zaal vier met huid en haar in 't zand, of hangt haar vlees over 't skelet van een keukenstoel, hier vlak om de hoek.
Ter geruststelling, amice: het naakt was er zeldzaam. Maar - góed! Zie je, dat je kunt zeggen, dat het ‘goed’ is (over de schilderkunstige kwaliteiten oordeel ik nu liever niet) maar ‘góed’. (Een bejaarde schilder zei onlangs tegen me:...... en - en...... als een god voel je je dan, hè, soms, als je achter je ezel zit’. En na even - zwijgen: ‘ik bedoel nu niet.... maar U begrijpt me wel’).
Jawel - nu begrijp ik dat.