Achter de bomen, over de dijk, boldert een kar; een ventje zit te tekenen. En door de lucht trekt een groepje vogels.
Dat is al, en wat eigenlijk? Niets meer of minder dan materiaal waaruit Rembrandt een stuk leven heeft gebouwd, zo vitaal, gespannen, dat het niemand loslaat die eenmaal in zijn greep gekomen is.
Laten we trachten er iets van te ondervinden. Voor we op onderdelen ingaan worde eerst het geheel in het oog gevat. Hoe komt het toch dat de prent zo wonderlijk krachtig is, sterk, stoer: daar staat ze voor U, zonder pardon, zonder geschipper? Juist, we vinden al iets: zeker zijn het de bomen, die zo hoog tronen en zo rondom hun kruin in de lucht uitspannen. Heersers zijn het zoals ze er staan, waar ze groeiden, moesten de wolken wijken. Maar wat een fleur en beweging openbaart zich toch weer in deze kracht! Hoe fijn liggen de bladergroepen gebouwd, soms even wat meer belicht. Hoe pluimig en rank, als een bouquet: een ruiker veldbloemen. Toch - ge hebt het idee dat de bomen naar links worden gestuwd: het lijkt wel het licht te wezen dat zulks veroorzaakt. Letten we scherper, dan blijkt de meest rechtse boom op deze tendens al te preluderen. En van hieruit begrijpen we plotseling reeds beter het rhythme. Daar komt het licht, van opzij; het tekent de takken fijn af tegen de lucht, glijdt sierlijk tussen de stammen door, waar het nog teer de grond beschijnt. Weer even een detail: om de linkse stam dat keurig groepje struikgewas, dat nog eens het motief van de bomen in het klein herhaalt, en dat uitloopt op de zwarte plant juist in het midden van het tafereel: een figuur die gelijktijdig de kruinlijn een voorlopige afsluiting verleent.
Maar het licht herneemt zijn loop. De gedeelde wei schijnt wel de neutrale middenzône te vormen tussen aard en hemel. Een taak die ze volkomen vervult. Er is licht, zeker: maar de sterke, zwarte lijnen, die, horizontaal, de band tussen de verticale massa's verstevigen, geven er iets gespannens aan. Naar achter ligt de stad in donker, als een fijn spel van torens, molens, tegen de lucht; en de subtiele, even de spanning brekende rustpoos van het blanke watervlak. Maar vooraan wordt alles zwartig zwaar: de berm heeft zich onverbiddellijk naar links voltrokken; de plas schijnt geheel in de schaduw te komen liggen: de aarde zal zich sluiten. Bedek even met de hand de lichte figuur links, zittend aan het meertje; en de vale glans die het water beroert. Ge zult dan opeens begrijpen welke betekenis in het zo dynamisch evenwicht van de prent ze bezitten. Ja, dan was de strook land te lang, te weinig gevarieerd; en al die duisternis zou ook onze bomen naar beneden trekken. Maar nu, te rechter tijd, vindt het licht een sterk steunpunt in de zittende figuur, en een zwakkere naglans op het water. Op het water, waar het zwarte gras in de hoek als sluitstuk fungeert.
Telkens al viel het ons op dat geen enkel onderdeeltje van de plaat zin heeft zonder het geheel. Wij schroefden alles dicht als we maar de linkerbenedenhoek bedekten; het maakt de plaat log als het rijk struweel rechts zwaarder wordt gedacht. Ja, er valt op te merken dat de onderste strook grond vrijwel in evenwicht verkeert. En zijn diepe tonen vormen de basis van het weidse schouwspel dat ons openbaar wordt als we het licht zich zien uitvieren in de verrukkelijke ruimte van de hemel. De lucht is de eigenlijke bekroning, het vurig sluitstuk van dit machtig spel van emoties.