Sic transit, eheu! gloria.....
Met bijzondere belangstelling namen wij kennis van een artikel in ‘De Rotterdammer’ van 11 November 1935, waarin, handelende over de tijdschriften op literair gebied, de deskundige steller wees op het droeve feit, dat ‘Opwaartsche Wegen’, eens het goedgeredigeerde tijdschrift der Christelijke literatuurbeoefenaars,...... in de laatste jaren in volslagen verval geraakt’ (is). Deze constateering heeft ons diep getroffen. Wij hebben spoorslags de hand in eigen boezem doen verdwijnen, teneinde te leeren bevroeden: waarin toch dit verval mocht bestaan en hoe het mocht worden beteugeld. Voorts zwegen wij, zooals ons dit onder zoo droevige omstandigheden betaamt. Nu echter de Rotterdamsche tijdschriftspecialist in hetzelfde blad van 23 Januari jongstleden in ander, en thans verblijdend verband, nog eens afdoende vaststelt, dat Opwaartsche Wegen volledig in staat van ontbinding is overgegaan, hetgeen hij blijkens den context tot 1 Januari 1936 als zwaar verlies voor ‘de jongeren en ouderen in onzen kring, die hun krachten willen geven aan den opbouw van een werkelijk Christelijke kunst’ ten diepste betreurt, moeten wij even in herinnering brengen, dat wij er nog zijn. Men ver geve het ons! Maar we snakken ernaar, om beterschap te toonen. Alleen, we willen het ootmoedig erkennen, we kunnen het alleen niet af. Men reike ons dan de broederhand. De broederhand van straffe kritiek, weliswaar, is het, die we bij uitstek behoeven. Welnu, het zij ons vergund, in dezen een voorstel te doen. In het laatstgenoemde paragraafje van den Rotterdamschen periodicus lezen we tot onze vreugde, dat er misschien herstel mogelijk is. We hebben namelijk ook een ‘tijd, dat Opwaartsche Wegen nog in glorie stond’ gehad. Onze kortzichtigheid verwenschende, bekennen we, niet te weten: waarin onze zoo onverhoopte algeheele collaps bestaat en waarin onze vroegere glorie tot uiting kwam. Zou het
niet mogelijk zijn, dat de deskundige medewerker aan ‘De Rotterdammer’ ons hielp met een zakelijk gemotiveerd, met feiten uit b.v. de laatste drie jaargangen gestaafd historisch overzicht, waarin de gang van glorie tot verval voor ons wordt ontwikkeld? Dit zou niet slechts voor ons medicijn vormen, het zou buitendien ook een zelfstandige wetenschappelijke prestatie zijn, zeer ten gerieve van de ‘geschiedenis der Christelijke letterkunde’. Bovendien zouden we ons zeer verheugen, als onze Rotterdamsche vriend, die in het toonen onzer feilen een zoo waarachtige vriendschappelijkheid aan den dag legt, veredeld nog, om het zoo eens te zeggen, door een minzame bescheidenheid, thans uittrad uit zijn anonymiteit. Zijn talent bloeie toch niet verder in het verborgen! Wij twijfelen niet, of hij zal ons met zijn autoriteit willen dienen. Onze uitgever stelde zich bereid, zijn adviezen, mits in Opwaartsche Wegen gepubliceerd, te waardeeren met een driedubbel honorarium.