Opwaartsche Wegen. Jaargang 13
(1935-1936)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 406]
| |
Bij de nieuwe uitgave van Revius' gedichtenGa naar voetnoot*)
| |
[pagina 407]
| |
Met de herleving van het orthodox Protestantisme in de vorige eeuw was er weinig cultureele ontplooiïng. De politieke en godsdienstige organisatie werd allengs uitstekend geregeld, maar van een algemeen cultureel opbloeien, met name op het gebied der kunst, was bijna geen sprake. Zoo kon het wonderlijke feit zich voordoen, dat ten langen leste niet de eigen geloofsgenooten hun vroegere, geestverwante dichters weer ontdekten om daardoor een basis te vinden voor een eigen literaire kunst, of althans eenige punten, waaraan men bij historische oriënteering (onmisbaar voor de verdieping van elke literaire beweging) aansluiting kon vinden, maar dat buitenstaanders de waarde van deze poëzie als belangrijk erkenden, al konden zij de religieuze basis, die er aan ten grondslag lag, niet waardeeren. Gelukkig is hierin nu verandering gekomen. Mèt dat er een herleving van de protestantschchristelijke literatuur groeiende is, verschijnen er ook publicaties over vroegere verwante dichters. De gelijktijdigheid van deze beide verschijnselen is van beteekenis en kan veel bijdragen tot versterking en opbouw van onze eigen literatuur, waaraan op die wijze, om zoo te zeggen, tegelijk naar achteren en naar voren gewerkt wordt. Voor de latere dichters Dullaert en De Decker hebben Prof. Wille en Dr. Karsemeyer weer aandacht gevraagd. Thans heeft Dr. Smit zijn studie van Revius bekroond met de volledige uitgave van diens gedichten, waarvan kortgeleden het tweede deel verschenen is. Het is niet mijn bedoeling om uitvoerig over Revius te handelen. Dr. Smit heeft van den dichter een duidelijk beeld gegeven in zijn uitstekend geschreven ‘De Dichter Revius’, waaraan voorloopig niets van belang valt toe te voegen, behoudens mogelijke uitbreiding van ondergeschikt feitenmateriaal en eventueele nadere stilistische onderzoekingen en vergelijkingen, die echter het totaalbeeld weinig zouden kunnen veranderen. Aan het eerste deel der nieuwe uitgave van de ‘Overijsselsche Sangen en Dichten’ gaf Dr. Smit de ondertitel ‘Epos der Godsgeschiedenis’. Hoe goed dit ook gevonden is, het is misschien toch niet geheel juist om op deze wijze een off ciëele titel te geven, die Revius niet gebruikt heeft, al heeft hij het misschien wel zoo bedoeld. In ‘De Dichter Revius’ heeft Dr. Smit dit wel eenigszins aannemelijk weten te maken, zonder echter absoluut te overtuigen. Overigens kan men voor deze uitgave niets dan bewondering en lof hebben, vooral als men bedenkt, dat met name de verzorging van het tweede deel door schrijvers verblijf in Indië geen gemakkelijke taak was. Revius' groote bekwaamheid in het Grieksch, Latijn en Fransch stelt bovendien aan den uitgever van zijn verzen hooge eischen. Deze heeft hieraan zeker voldaan, daar hij geen moeite spaarde om de verklaringen en toelichtingen zoo duidelijk mogelijk te doen zijn. Vooral voor het geven der historische toelichtingen was een intensief zich verdiepen in het tijdsgebeuren noodig. Dat er voor deze of gene nog wel hier of daar iets te wenschen overbleef, zij het slechts betreffende kleinigheden, was natuurlijk niet te vermijden. Zoo is er, om een voorbeeld te noemen, voor het eerste vers van ‘Opt veroveren van Todos os Santos’ een anderen meer aannemelijke verklaring mogelijk en zou bij vers 27 van dit gedicht de toelichting niet overbodig zijn, dat met Maurits bedoeld is: Johan Maurits, de ‘Braziliaan’, terwijl in het gedicht ‘Zeevaert’ waarschijnlijk meer directe toespelingen op de contemporaine gebeurtenissen zitten, dan de verklaarder aanwees. | |
[pagina 408]
| |
Maar, zooals gezegd, dit zijn slechts kleinigheden. Nu staat dan dus voor ieder de gelegenheid weer open om het werk te leeren kennen van een dichter, wiens mannelijke zelftucht en warme vroomheid, wiens spot en liefde en sterk geloofsvertrouwen ook voor ons van beteekenis zijn. En bij een eerlijk zich verdiepen in zijn poëzie ontmoet men een menschenziel, die nog wat anders is dan de eenzelvig-sombere Calvinist, ‘geplaagd door zijn godsdienst’ (!), die de Roomsche schrijver Anton van Duinkerken, en waarschijnlijk vele anderen met hem, die van het wezen van een historisch gegroeid en levend Calvinisme veel minder afweten dan hij (zie de ongelooflijke stommiteiten, die zelfs intelligente critici in dit opzicht ten beste gegeven hebben over Van Schendel's nieuwste boek), in Revius hebben willen zien. |
|