| |
| |
| |
Boekbespreking
Christus' antwoord op het Communisme, door Stanley Jones. Uitg: H.J. Paris, Amsterdam.
De centrale plaats die Christus in het werk van Stanley Jones inneemt - hetgeen de schrijver reeds duidelijk in de titels van zijn boeken laat uitkomen - geven dit werk recht op de belangstelling allereerst van allen, die met dezen getuige die Naam belijden. Deze belangstelling is ook niet uitgebleven. Ze werd groter, aandachtiger, naar mate men gewaar werd, hoe dit werk gedragen wordt door de grootse verwachtingen van Hem, die ten laatste over alles en allen zal triomferen. Ten laatste? Neen, nu reeds blijkt, hoe Hij overwint, hoe de ogen van ganse volken zich beginnen te richten op dien Enen, die aan de wereld als Verlosser is beloofd en geschonken.
Stanley Jones' geschriften danken hun bewogenheid en hun bewegende kracht aan ‘het elan der zegepraal’ d.w.z. aan het machtig-blijde geloof, waaruit ze zijn geschreven.
Mij dunkt, dat vooral de jongeren niet dankbaar genoeg kunnen zijn voor getuigenissen als die van een wereldfiguur als deze zendeling, een in zijn volstrekte dienstbaarheid en ootmoed sterke verdediger van het Christendom. Van dat Christendom namelijk dat gebonden is aan Christus en dat de harten meer bekoort dan de praktijk van een samenleving, die heet gegrondvest te zijn op christelijke beginselen.
Het is wel zeker, dat zeer velen die zich in de lectuur van Jones' boeken verdiepen, het hoofd weer opheffen, met fonkelende ogen opnieuw durven zeggen: en tòch...... want Hij maakt alle dingen nieuw.
En nu dit laatste boek. Dat niets minder behelst dan Christus' antwoord op het Communisme. Goed begrepen: niet Stanley Jones' antwoord. In zijn voorrede zegt de schrijver: ‘...... hoewel ik voelde dat aan de ene kant Rusland ons niet losliet, zo was er aan de andere kant iets veel groters en hogers, iets, dat het antwoord gaf op onze moeilijkheden en dat mij nog veel minder losliet: het Koninkrijk Gods. Onze christelijke schrijvers...... hebben het niet verkondigd en verklaard als het enig-mogelijke en alles omvattende antwoord op het Russische Communisme. Op een avond...... kwam de Innerlijke Stem tot mij met de vraag, of ik niet zou pogen zulk een uitleg te geven’. Na enige aarzeling heeft Stanley Jones aan deze ‘roeping’ gevolg gegeven, door het Christendom te interpreteren in het licht van de uitdaging van het Communisme.
Als uitgangspunt voor het Plan, dat de Christenen zullen moeten stellen naast en tegenover het program der Communisten, neemt de schrijver ‘de Verkondiging van Nazareth’ (Lucas 4). Hier, zegt Jones, werd de grondslag gelegd voor het Koninkrijk; van toen aan zette de uitvoering van het program in. De schrijver tracht zijn lezers - in de eerste plaats hen die belijden dat de Bijbel Góds Woord is - er van te doordringen, dat dit Evangelie niet ‘vergeestelijkt’ verstaan mag worden, maar als een concrete, programmatische opdracht, een plan, dat de navolgers van Christus ten uitvoer dienen te leggen. Gelijk Jezus Zelf van stonde aan begonnen is zulks te doen: spijzigende, genezende, verlossend van het aardse leed. De getuige van Christus, Stanley Jones, zegt tot de christenwereld: dat zij dit program niet ernstig heeft genomen. Hetgeen in dit sociale plan concreet te vinden is, zet de schr. vervolgens uiteen, waarbij hij, puttend uit zijn rijke ervaring en mensenkennis, er op wijst, hoe eigenlijk heel de mensheid hijgt naar het ogenblik, waarop deze dingen in de samenleving verwezenlijkt zullen worden.
Symptomen van dit verlangen ontdekt de auteur in de gezindheid die aanleiding werd tot de Russische omwenteling, en kenmerken van het Koninkrijk vindt hij in hetgeen onder het bewind der Communisten in de Russische samenleving tot stand gekomen is. Christus, door hun midden (ons midden) doorgaande, openbaart de krachten van Zijn Rijk. Natuurlijk vereenzelvigt Stanley Jones de Communistische maatschappij, zoals ze zich in Rusland voordoet, niet met het Koninkrijk Gods. Het marxistisch beginsel der Communisten staat integendeel tegenover het Evangelie: het berust op haat en vijandschap. Maar
| |
| |
tot verwerkelijking van de zegeningen, die God in Christus aan de wereld - aan de maatschappij - schenkt, gebruikt Hij zelfs degenen, die Hem niet kennen, niet kennen willen. Door hen vernietigt Hij hetgeen als voze pronk rondom Christus werd opgebouwd, om plaats te maken voor het wezenlijke.
Het is ondoenlijk, weer te geven of te citeren al datgene wat in Jones' boek tekenend en belangrijk is. Het is ook niet allemaal nieuw, maar het klemt temeer, nu iemand het zegt, die bewust en overgegeven in dienst staat van den Wereldverlosser, Die naar de overtuiging van alle Christgelovigen van Gód gegeven is. Neen, - niet enkel voor het behoud der ziel in een hiernamaals, maar ook reeds tot behoud hier, in de concrete, sociale situatie: opdat zij overvloed hebben en leven...... zó roept Stanley Jones de crisis-mensheid toe: ‘Christenen aller landen verenigt U!’ -
Een boek. Een oproep in Christus' naam. Zal het er mee gaan als met zoveel boeken? Gelezen, bewonderd, becritiseerd, half aanvaard, half verworpen, beduimeld...... vergeten!? Bijgezet in een rubriek, rustig ondergebracht in een hokje, klaar! Dat hebben zeer velen ook al gedaan met de eerste getuigen van Christus, wier geschriften thans gecanoniseerd, en voor andere ‘zeer velen’ als onaanrandbaar gewaarmerkt zijn. Het zijn maar vragen en opmerkingen, die bij mijzelf opkwamen. Wij zullen de boodschap van den ‘gezondene’ Stanley Jones toetsen aan theologische uitleggingen, opvattingen, waarmee we de jaren door vertrouwd geraakt zijn, zonder ze meestentijds zelf geconfronteerd te hebben met het Woord Gods, zoals het tot ons komt in de Schriftlezing. Christus' antwoord op een vraag, die de hedendaagse wereld bezig houdt. Jawel, maar is er wellicht ook iets Amerikaans aan? Echter - was Paulus niet een Jood uit Tarzen, oorspronkelijk een Farizeër? Paulus zelf zegt: Paulus, geroepen door Jezus Christus. En de zendeling Stanley Jones? Heeft die wellicht enkel een opdracht van het Amerikaans Zendingsgenootschap?
De ernstige Christenen, hoofd voor hoofd, en de Christenheid als gemeenschap zullen niet kunnen ontkomen aan de bezinning op de vraag naar de geldigheid van deze interpretatie van de roeping van Christuswege. Waarvan Stanley Jones zegt, dat ze 20 eeuwen geleden eigenlijk reeds duidelijk, concreet en door het geloof uitvoerbaar was.
d. B.
| |
Muziek Voorop, door Ed. de Nève, N.V. Em. Querido's Uitg. Mij. Amsterdam.
Voor de zoveelste maal een roman over de ‘grote’ oorlog - maar, van iemand die hem van nabij heeft meegemaakt. De inzet van het boek is niet meer origineel; men is geneigd om er nog vluchtig even kennis van te nemen. Van die nerveuse stemming in Juli 1914. Het is overbekend. Intussen begint het eigenlijke verhaal zich te ontwikkelen in het lot van die beide jonggehuwden: Jean en Francine. Het mobilisatiebevel slaat ze uiteen, ze staan beide vereenzaamd in die geweldige spanning tussen triomf en ondergang. Jean in het rumoerig kampement, zij in de levensroes van Parijs. Francine vindt in haar verlatenheid geen heul bij haar schoonmoeder, bij wie ze, om haar ‘verleden’, niet al te hoog aangeslagen staat.
Jean wordt door de geruchten omtrent de luchthartigheid der vrouwtjes in Parijs terdege geplaagd. Hij is zwaartillend en wordt door het venijnig gestook van zijn moeder langzamerhand achterdochtig. Het gevolg is, dat er tussen hem en zijn vrouw een verkoeling ontstaat, die ze beide noch rechtvaardigen, noch overwinnen kunnen.
Francine zoekt wat verzet tegen haar mistroostigheid, er ontstaan betrekkingen, waarvan ze aanvankelijk verwacht dat ze haar van dienst kunnen zijn om Jean uit de gevaarlijke zônes te houden, maar onderwijl raakt ze zelf verstrikt in lasterpraatjes.
Als Jean het vertrouwen in haar verloren heeft, begint hij roekeloos te worden; hij maakt ongewild promotie, omdat ze hem voor een held aanzien. In wezen is hij natuurlijk laf,
| |
| |
een plekeraar, een tragische figuur, die heel z'n leven een ‘moederskindje’ gebleven is. Tenslotte komt hij zwaar verminkt in 't hospitaal terecht als majoor Jean Bernier die een reputatie heeft bij het Legioen. Ach - en hij was al die tijd enkel maar een wanhopig, opgejaagd mens. Inmiddels is Francine een gevierde schoonheid in de mondaine kringen, die, als ze toevallig een keer de moed van den officier Bernier hoort roemen, met groot gebaar een bedrag schenkt aan het fonds voor oorlogsslachtoffers.
Men ziet het: er komt niet veel van terecht. Liefde, geluk, gezondheid, alles is ondergegaan. Oorzaak: de oorlog en de schoonmoeder. Twee funeste dingen in het leven, de beste niet te na gesproken: maar dat laatste geldt dan enkel van de ‘belles-mères’. Want de oorlog is over de hele linie van het leven een verwoester. Van het behoud der moraliteit, van een ondanks alles sterk staan tegen de verleiding, moeten we ons niet veel voorstellen, dunkt me.
Ja-maar...... de Parijzenaars nemen het over 't algemeen niet zo nauw, heet het. Goed. Ik vind het o.a. een bezwaar in deze roman, dat een figuur als Francine er meer een ‘Parijsch gegeven’ in is dan werkelijk een levende jongevrouw, wier gedragingen ons psychologisch aannemelijk worden gemaakt. Jean in zijn versukkeling, zijn tobberij, is veel beter doorvoeld. Boeiend in zijn soberheid is het gedeelte over de eerste doortocht naar het front.
Wat me overigens telkens opvalt in dit genre romans en waardoor ze ook te weinig indruk maken is, dat de personen te uitsluitend bepaald worden door de invloed die een ander, of de toevallige omstandigheid, op hen heeft, zonder dat dit alles tezamen in groter verband staat. M. a.w. figuren zonder relatie met het meerdere dan henzelf, of het nu goddelijk is of demonisch, blijven altijd wat schriel, te zeer ‘geval’.
d. B.
| |
En het leven ging verder, door H. Sutherland. Den Haag, Zuid-Hollandsche U.M. 1935.
Nadat het vorige jaar de eerste autobiografische roman van dezen schrijver: ‘En de jaren gingen voorbij’ in Nederlandsche vertaling succes had, gaf de bovengenoemde uitgeefster nu ook het tweede werk van Sutherland uit. Ook deze roman heeft een biografisch karakter, de auteur beschrijft in de tweede roman levensperioden, die hij in zijn eerste boek zwijgend of met een enkel woord is voorbij gegaan.
Het karakter van deze tweede roman is gelijk aan de eerste publicatie. Men moet eerst een beetje wennen aan de behandeling, welke het gegeven ten deel valt. Feitelijk doet de auteur niet anders dan een lange reeks verhalen en anecdoten vertellen, die slechts onderlinge samenhang bezitten, daar ze alle vallen binnen het kader van het leven of het levensfragment van den schrijver.
Bekijkt men die, het boek vormende, geschiedenissen en grappen nader, dan ontdekt men tegelijkertijd twee zaken. Ten eerste, dat ze objectief gezien goeddeels noch belangrijk noch bijzonder zijn en ten tweede, dat het de wijze van verhalen is, dus de visie van den auteur, die den lezer doorloopend geboeid houdt.
Het spreekt wel vanzelf, dat door deze werkwijze het beeld dat de lezer van den schrijver krijgt, vrij scherp omlijnd en helder wordt. Uit zijn boeken blijkt Sutherland te zijn een echt Engeisch gentleman, een arts, die een nogal bewogen levensloop had en, doordat hij in aanraking kwam met de meest uiteenloopende menschen en toestanden en daarbij zijn oogen goed open hield, een flinke dosis menschenkennis heeft opgedaan. Daarbij bezit hij een ondoofbaren zin voor humor en een au fond sterk optimistische levensvisie.
Geen wonder dus, dat zijn beide boeken vlotte lectuur vormen. Dat ze literaire waarde bezitten, danken ze aan het feit, dat de auteur zoo zeldzaam goed weet te vertellen
| |
| |
en de menschen en gebeurtenissen, die hij beschrijft, nergens doet zien alleen en afzonderlijk, doch in het kader van hun psychologisch en geestelijk leven. Een Duitscher kan op deze wijze geen roman schrijven, want, evenals de Nederlander, is het hem onmogelijk zóó als terloops de dingen van het ziele- en geestesleven te doen leven als een Engelschman dat kan. De boeken van Sutherland toonen verwantschap met die van Axel Munthe. Toch is Munthe dieper. Er zijn te veel nietigheden en onbenulligheden, vooral in ‘En het leven ging verder’ verteld en die groote hoeveelheid maakt het niet gemakkelijker, achter het toevallige en komische het werkelijk belangrijke steeds te blijven zien. De rake typeeringen, die men op menige bladzijde desondanks telkens tegenkomt, bewijzen dat de auteur toch wel een echt schrijver is.
Intusschen zijn er twee feiten, die hij in zijn laatste boek heel uitvoerig behandelt en bij het vertellen waarvan het hem niet gelukt is ze meer dan subjectief belang te verleenen. Het eerste feit is zijn langdurig proces met Marie Stoops en het tweede wordt gevormd door zijn overgang van de Schotsche naar de Roomsche kerk met, als vervolg op de beschrijving daarvan, een flink hoofdstuk over Lourdes. Sutherland heeft zich wat het eerste feit, het proces, betreft niet los kunnen maken van de persoonlijke belangrijkheid ervan en feitelijk is dat ook bij het tweede feit 't geval, waarbij bovendien de apologetische tendenz gevoegd wordt. Het proces zoowel als de overgang tot de R.K. kerk zijn feiten uit de laatste jaren. Ze hebben diep ingegrepen in schrijvers leven en hij is niet ontkomen aan het gevaar dat de uitvoerige beschrijving ervan de evenwichtigheid van zijn verhaal verbrak. Dat is natuurlijk jammer. Maar zijn boek - en het vorige ook - blijft wel zeer de moeite van 't lezen waard. Daar de schrijver als 't ware geen oogenblik aan zijn lezers denkt, vertelt hij zoo echt gemoedelijk en is zijn geschiedenis een echte verademing na een massa zwaarwichtige romans.
P.H.M.
| |
Coornhert's Dolinghe van Ulysse. De Eerste Nederlandse Odyssee, door Dr. Th. Weevers. J.B. Wolters' Uitgevers-Maatschappij N.V., Groningen, Batavia.
Is men bij de versleer tot nog toe steeds uitgegaan van het oudgermaanse alliteratie-vers om van daaruit op te klimmen tot het vers van de Middeleeuwen en de Rederijkers, de schrijver van deze studie brengt hier gegronde bezwaren tegenin. Hij meent, dat het wetenschappelijk meer verantwoord is de tegenovergestelde methode te volgen en van het bekende en bestudeerde vers der 16e- en 17e eeuw terug te redeneren naar het vers van vroeger tijden.
Het hoofddoel van deze diepgaande studie is dan ook met deze wijze van onderzoek een aanvang te maken. Van het reeds door anderen bestudeerde vers van Hooft en Vondel doet Weevers nu een stap terug naar Coornhert, den dichter der Vroeg-Renaissance, den man, die zijn plaats heeft tussen Rederijkerij en Renaissancekunst en die vooral in deze bewerking van de ‘Odyssee’ verschillende typische verschijnselen van beide vertoont. Van groot belang, vooral ook met het oog op verdere studiën op dit gebied, is hoofdstuk 3, waarin Weevers een nieuwe metriek geeft. De tot nu toe gebruikte metrische systemen: die van de afbeeldingen - en voor lange en korte syllaben, en die van het notenschrift, worden vrijwel algemeen als gebrekkig erkend, onmachtig als zij zijn om èn rhythme èn metrum weer te geven. De nieuwe wijze van voorstelling, die Weevers hier gebruikt, is nu deze, dat hij door verticale strepen het vers in voeten verdeelt, de klemtoon door accenttekens aangeeft en al naar het metrum twee- of driedelig is, dit weergeeft door - - of - resp. -.
In een drietal volgende hoofdstukken behandelt Weevers achtereenvolgens Coornhert's rhythme, rijm en stijl; hij doet dit op een uiterst consciëntieuze wijze, vooral de hoofd- | |
| |
stukken over rhythme en rijm getuigen van diepgaand onderzoek en versgevoeligheid. Afgezien van de meer algemene waarde van dit werk voor onze versleer, is het belangrijk door de geheel nieuwe kijk, die het ons geeft op de figuur van Coornhert. Bekend als hij is als philosoof en levenskunstenaar, zien wij hem hier voor de eerste maal in zijn kwaliteit van Renaissancist en wordt hier voor de eerste maal de aandacht gevestigd op de uitzonderlijke plaats, die de ‘Dolinghe van Ulysse’ in zijn omvangrijk oeuvre inneemt.
W.J.S.
| |
Kerels in Grandel, door Walter Brandligt. N.V. Uitg. Mij. Elsevier. 1935.
Een nieuwe, kleine roman van Brandligt over de Graafschap. Een getogen Graafschapper heeft me verzekerd, dat de mensen in die streek anders zijn dan de boeren en handwerkslui die Brandligt ten tonele voert. Misschien is dat zo. Dan zou de roman als streekliteratuur dus niet geslaagd zijn. Echter, hij schijnt mij niet als zodanig bedoeld. Wat de schrijver m.i. heeft getracht te duiden, is het onderscheid van mentaliteit en van sfeer tussen stad en dorp. Of wilt ge, het verschil van karakter van den mens die aan de natuur gebonden is met den man, die levensbevrediging zoekt in de moderne cultuur, in de sociale opgang.
In het plaatsje Grandel zijn twee zoons van een schildersbaas. Jan Reeling is de dromer, en Herman de ‘Streber’. De laatste houdt het in 't dorp niet uit, hij trekt naar Amsterdam en komt aan 't werk in het groot-bouwbedrijf. Met het gevolg, dat hij het persoonlijke, het eigene, én wat zijn vakmanschap én wat zijn geloof aangaat, erbij inboet. Vanuit deze onvrede grijpt hij naar het ideaal van de moderne vakbeweging, waarin hij spoedig een vooraanstaande plaats verovert.
Intussen vergenoegt zijn broer Jan zich met de schone mogelijkheden van zijn stiel, geeft hij zich over aan zijn natuurverrukkingen. Als het dorp bedreigd wordt met de stichting van een fabriek, waardoor het uit zijn afzondering zal worden verlost, en mogelijk geinfecteerd met de geest van het stadsproletariaat, dan werpt Jan zich op als verdediger van het oude beleid. Hij maant de boeren tot eendrachtigheid, tot afweer, om tegen geen prijs het land beschikbaar te stellen. Zo blijken beide broers idealisten te zijn, met een verschillende gerichtheid.
Als Herman's streven tenslotte vooruitgrijpt op de doelstelling van de beweging, komt de teleurstelling. Hij blijft als een eenling over. Uiteindelijk spitst zich de tendens van dit boek toe in de vraag naar de waarlijk vrije mens. Jan wordt ons voorgesteld als de vrijbuiter, Herman als de man die behoefte heeft aan dogma's. Tegenover Herman meent Jan: Geloof me, zwarte of rooie ouderlingen: ze verschillen zo bitter weinig.
In psychologisch opzicht zijn er verschillende bezwaren tegen deze roman te opperen. Men vraagt zich wel eens af, of de schrijver zijn personages zelf wel goed ‘door’ heeft, of er soms geen verwisseling plaats vindt, waardoor Herman iets van Jan weg krijgt en omgekeerd. Over het algemeen kenmerkt het werk van Brandligt zich door een enigszins wankele structuur, ook in de manier van schrijven. En toch ligt er in deze onzekerheid bekoring, omdat elk raffinement ontbreekt. Men voelt, dit is een eerlijk pogen om iets van de schone, én benauwende aspecten van het leven aan 't licht te brengen. Waarschijnlijk is schrijven, en zó schrijven, een van de wegen voor den auteur zelf om bepaalde waarden te vinden of te hervinden, onderwijl hij ze in het lot van, innerlijk geboren, figuren tegen elkaar afweegt. Wanneer de schrijver in zijn ‘herinneringen’ - want dit werk teert sterk op ervaringen van weleer - vastere steunpunten vindt om als fundament te dienen voor een hecht bouwsel, zal hij ook vanzelf minder ‘vulmateriaal’ nodig hebben.
Echter - van de critiek op dit boek wint het toch steeds weer: die indruk van fleurigheid, het gevoel dat men herademt in een frisse atmosfeer.
d. B.
|
|