maken. De redactie is er niet op uit, aan de lezers, aan haar publiek, geestelijke leiding te geven, doch zij waakt er alleen met de grootste zorg voor, de genegenheid der abonné's niet te verspelen. Dit is een zeer ernstig en bedenkelijk verschijnsel. Laten we het ronduit zeggen: de couranten- en tijdschriften-redacties zijn bang en hun houding wordt bepaald door hun vrees, niet meer door een algemeen Christelijk inzicht, dat zich boven allerlei subjectieve meeningen weet te verheffen.
Het behoeft geen betoog, dat in deze sfeer van geestelijke leiding door middel van een tijdschrift geen de minste sprake kan zijn.
Omgekeerd kan men zelfs zeggen, dat het openbare en algemeen erkende feit, dàt de Christelijke pers geen geestelijke leiding meer biedt aan haar Christelijk lezerspubliek, alleen verklaard kan worden uit de angst en vrees voor den lezer, waarmee de redacties zijn bezield, waardoor zij zich laten inspireeren.
Een Christelijk tijdschrift is niet alleen maar een Christelijk blad - het wil dat ook niet zijn. Niemand is zoo dwaas, dit te ‘bedoelen’. Maar het is het tijdschrift of de courant van een bepaalde groep, een klasse, een stand, een richting. Dientengevolge heeft het voor zichzelf de mògelijkheid verworpen, vrij te staan jegens een alleen maar Christelijke beschouwing, uiting of visie. Zooveel Christelijke kringetjes, zooveel subjectieve meeninkjes en zooveel coterietjes.
Iedere groep of richting ontvangt zijn eigen zeer speciale voor- en in-lichting, ziet zich, in week- en maandblad, maar vooral in de courant, vóórgesteld en ingegeven, wat tot het groeps- of verbands-inzicht behoort en wat dit kan versterken of intensiveeren. Niets méér en vooral niets ànders. Elk periodiek trekt een soort schuttinkje op, waarover niet kan worden héén-gekeken in de andere kringetjes. Het tijdschrift richt zich naar de behoeften en verlangens van den lezer. Het is erop uit, datgene te geven, wat gevraagd wordt - minder dan te zeggen, wat het te zeggen hèèft en zeggen mòet. Willen de lezers plaatjes - wij gèven illustraties. Wenscht men korte verhalen - wij zullen ze laten maken. Heeft de concurrent een Zondagsblad - wij komen dadelijk. Moet een beschouwing gegeven worden over het een of ander onderwerp, dan biedt men die overeenkomstig de bepaalde groeps- of richtings-inzichten. Komt er een kopij in, welke uiting geeft aan een andere visie dan wordt die afgewezen. Het geldende criterium is niet: is het een wèloverwogen, Christelijke visie, doch: is ze wel in overeenstemming met onze subjectieve groepsinzichten en beginselen.
Gevolg van deze principieel foutieve situatie is, dat iedere groep alleen zijn eigen beschouwingen te lezen krijgt en die, welke in andere kringen gehuldigd worden niet alleen niet kennen, doch bovendien als vijandig leert beschouwen. Men is van ‘onze’ kerk, van ‘onze richting’, van ‘onze’ partij. Is men dat, dan leest men ‘natuurlijk’ ook alleen ‘onze’ bladen en ‘de anderen’ zijn degenen achter een ànder schuttinkje, met wie wij het al vóór de discussie, liefst ‘principiëel’ oneens zijn en ten eeuwigen dage zullen blijven. De Christelijke partij- en groepjes-pers treedt het gebod van de liefde tot den broeder met voeten.
Een andere angst der Christelijke pers komt tot uiting in haar vrij algemeen streven om zoo populair mogelijk te doen schrijven. De bangheid, dat sommigen het blad te moeilijk zullen vinden (en ‘dus’ het abonnement zullen opzeggen), drijft de redactie