In mij bloeide een groot geluk.
Simon kwam, die mij alleen kent des nachts,
Als het licht is, neemt hij zijn kleed bijeen en gaat mij voorbij, als een kreng.
Hij vroeg Jezus in zijn Huis.
Toen ik wist dat de maaltijd in Simons huis begonnen was, ging ik daarheen want ik moest mijn Verlosser danken.
Mijn flesch met nardus, die ik kreeg van hem, wiens liefde rein was voor mij, nam ik mede.
Niets anders wat ik bezat, was een waardig offer voor Hem.
Ik zag Hem en niemand anders,
Stil ging ik achter Hem staan.
Maar toen ik dacht aan alles, wat Hij deed, begon ik te schreiën en mijn tranen vielen heet brandend op Zijn voeten.
Er was niets waarmee ik drogen kon.
Toen nam ik de spelden uit mijn haar, dat golfde als een stroom bloed over Zijn voeten.
Eensklaps zag ik de gasten kijken.
‘Maria de slet. Wat doet zij bij de meester?’
‘Hij is hier vreemd en weet niet, dat zij een hoer is’.
Zoo spraken zij.
Ik voelde, dat mijn naam niet genoemd mocht worden met die van Jezus en wilde heengaan.
Snel brak ik de hals van mijn flesch: de nardus vloeide over Zijn hoofd.
Jezus sprak tot Simon, die mij beduidde heen te gaan:
‘Gij hebt mij ontvangen als een bedelaar, maar zij heeft mij geëerd. Overal waar men van Mij spreekt zal ook haar naam genoemd worden’.
Ik ging heen vol vreugde over Zijn woord. Hij de Reine verbond Zijn Naam met die van mij.
Als een Broeder.
Voor altijd.