| |
| |
| |
Kinderzaal
L.A. de Eerens-van Winkoop
Om zes uur in den morgen kwam de nachtzuster de slapende zusters wekken. - Opstaan!
Zij kwam met snelle, zekere stappen elk kamertje binnen, trok rumoerig het blauwe rolgordijn omhoog, wachtte een oogenblik, tot de slapende lichamen in de twee bedden zich traag gingen bewegen en sloot de deur achter zich.
Hannie werd langzaam wakker. Toen zij overeind rees, zat haar kamergenoot al op de rand van het bed zwijgend haar kousen aan te trekken.
Hannie's leden waren nog pijnlijk en stijf; haar hoofd een slaapdronken, warme bol......, alsof het nog nacht was.
- Vooruit!, dacht zij en wipte uit het warme bed. Het was Vrijdag vandaag, de zwaarste dag van de week.
De zusters kleedden zich, haalden het bed af en openden het venster. Als zij uit het raam naar beneden keken, zagen zij de grauwe, vierkante binnenplaats, die achter de keukens lag. Daar spoelden werkvrouwen de luiers der zuigelingen; lange rijen witte emmers stonden klaar op de rood-steenen stoep. Hooge manden boordevol waschgoed. Door de goot, langs de stoeprand stroomde het weggespoelde water borrelend in de putten. Een lach klonk op uit de bijkeuken, waarvan de openstaande deur door een windvlaag dreunend werd dicht gesmeten.
De zusters gingen naar beneden.
In de melkkeuken dronken zij staande hun kop thee en aten verstrooid het stuk droge beschuit, dat op hun schotel lag. Zij waren allen in blauw linnen gekleed en hun witte schorten lagen glad langs borst en heupen. Hun wangen waren frisch in het morgenlicht; hun haren gladgekamd.
Het werk begon.
Vóór het ontbijt, om acht uur, moest nog veel worden gedaan.
| |
| |
Met ritselende rokken verspreidden zij zich naar de zalen. Hannie, de jongste, was drie maanden geleden In het ziekenhuis aangekomen. Haar voeten, pijnlijk brandend in de eerste dagen, waren gewend geraakt aan de gelijkmatige, rustige tred in de lange, steenen gangen, waarin de stappen dof klonken en weer wegstierven. Haar handen grepen het werk, het zeer eenvoudige, dat de jongst aangekomen zusters leerden verrichten, om te geraken tot de fijnere arbeid, het subtiele verzorgen der zieke kinderen. Zij trad de zaal binnen, waar de kleinen waren ontwaakt. Een oogenblik gleden haar blikken langs de witte bedden, waarin de bleeke kinderen lagen uitgestrekt, of, opgericht, met wankele ruggetjes, zaten te spelen. Hun oogen keken kalm-belangstellend naar de deur; zij begroetten de dagzusters met een glimlach of een roep van herkenning. Een enkele hief een handje. Luidruchtigheid was er niet.
Het dagelijks weerkeerende werk begon. De kinderen werden gewasschen, waarna zij het bordje met ochtend-voedsel in hun kleine, schoone handjes kregen. De bedjes werden opnieuw bereid; de lange zaal werd gedweild en geordend.
Donkere medicijn uit kleine fleschjes viel in fluisterend getelde droppels in heldere glaasjes, die door de kinderhand berustend, of met wrokkige tegenzin, werden aangenomen. Zalf lag bleek-geel op rein-wit gaas, onder zwachtels, die zich langdurig afrolden rondom zieke huid-plekken.
Een witte handdoek werd in een vierkant op de glanzende tafel gespreid; zonlicht brak in schuine vlakken door de hooge vensters. De ronde klok in het midden van de geel-geverfde zijwand, liet gestadig haar strenge wijzers voortschrijden.
Op Vrijdag was veel werk te verrichten. Behalve het noodzakelijk en afwisselend verzorgen der kleine zieken, moesten vandaag alle bedden en bijbehoorende kasten schoon geschuurd worden; de zaalvloer geschrobd en gedweild en het koper glanzend gepoetst. 's Middags werden de kinderen gebaad, van schoone kleeren voorzien en tenslotte in de groote weegschaal gewogen, die in het zaalmidden opgesteld, de kinderen in een feestelijke verrukking bracht.
De jonge zuster lag op haar knieën bij een der bedden en schuurde grondig de witte spijlen.
Uit het bedje hing een kind over den harden rand gebogen, kauwend op zijn
| |
| |
laatste korst brood en keek naar het beweeg van zuster's handen. Prettig, als ze aan je bed bezig was! Soms keek ze je onverwacht aan en lachte of praatte wat met je.
Het zoemde in de zaal van de kleine geluiden; het zacht-plassend uitwringen van den doek in het water; dooréén murmelende stemmen, heen en weer gaande voeten. Uit den tuin klonk het zoet-eentonig gezang van een onzichtbaren vogel; een donzige bij vloog zoemend tegen het venster.
In de hoek der zaal was een drie-tredig trapje, dat opsteeg naar een strakwitte, gesloten deur. Daar achter lag de kleine operatiekamer, waar de doktoren eenvoudige operatie's en behandelingen verrichtten.
Smetteloos en geheimzinnig was die kamer. Zij werd gereinigd en in orde gehouden door een oudere zuster, die minutieus en voorzichtig de glinsterende instrumenten steriliseerde en verzorgde. Als de kamerdeur niet gesloten was en Hannie, langs gaande, een blik naar binnen wierp, voelde zij steeds een stille bewondering voor dit koele, verfijnd ingerichte werkvertrek. Felle lampen, stralend over veel blinkend wit. Volmaakt reine gereedschappen, in stijlvolle orde geborgen. Vlijmscherpe instrumenten, kil en zakelijk.
Helder licht stroomde door de wijde ramen. De koude steenen vloer, met ronde hoeken, deed de voetstappen scherp opklinken. Langs de loodrechte vensterlijnen was de lichte wuiving van linnen gordijnen; aether-damp dreef vluchtig naar buiten.
In de zaal was de tweede zuster naar Hannie toe gekomen; er was een snelheid in haar gaan, die de jongere gespannen op deed zien.
Zij liet het werkdoekje in het water zinken en rees overeind.
Een kort bevel......, helpen! Er is een kindje in de operatie-kamer gebracht. Hannie's hart bonsde. Zij ontsmette snel haar handen en ging. Haar beenen schenen plotseling zwaarder te worden; aarzelend beklom zij de drie traptreden.
- Durf ik niet? dacht zij en een vage blos steeg naar haar wangen. Nu stond zij vóór het deurvlak, draaide de knop om en trad binnen, in de stilte. Neen - er was het klikkend geluid van een instrument, dat een glasplaat raakte. Een dokter in een witte jas stond gebogen bij de tafel. Zij zag zijn handen, groot en licht behaard in een blauw-witten lampen-schijn bewegen. Zijn gezicht was ernstig en het brille-glas voor zijn oogen ving een scherpe lichtstraal. Een oudere zuster, in een wit mouwschort, stond rustig naast hem.
| |
| |
De dokter wenkte de jongere zuster. Zij deed een stap naar de midden tafel......
Een klein kind, een zuigeling, was door brandwonden bedekt.
Misvormd tot een klein, smal hoopje donkerrood vleesch, waarin de erbarmelijke wonden, fel-gekleurd en met rauwe vleesch-flarden, ontzettend naar voren drongen. Uit dat kleine lijf, uitgestrekt op de rechte tafel, onder de ernstige dokter's oogen, kwam een geluid; het was geen schreien, het was geen schreeuwen; het was een doordringend, sidderend kreunen, terwijl het lijfje roerloos lag en smartelijk leed.
Hannie wankelde. Het was, of het klagelijk kermen tot een speer-punt werd, die zich recht in haar hart boorde. Zij trachtte zich te bedwingen, maar een donkere golving woelde door haar bloed; groene sterretjes dwarrelden voor haar oogen.
De dokter wees zwijgend met zijn korte, vierkante duim naar de deur. In de zwarte mist schemerde de blinkende deurknop, die zij greep; de deur trok zij achter zich dicht.
Een oogenblik zonk zij neer op een stoel, die recht tegen den muur stond en liet met gesloten oogen de duisternis wegdeinen, tot zij zich oprichtte en weer aan het werk ging, met kloppende slapen.
- Mijn bedje, zuster! riep één der kinderen; dèze kant heeft u nog niet gedaan! Zij boog zich over het lauw geworden water; een traan druppelde over haar wang.
- Ik heb gefaald, dacht zij bedroefd. Ik had moeten helpen...... Wat hebben ze aan mij, als ik mij niet kan beheerschen......
Nu werkte zij zwijgend door aan de bedjes; schuurde spijl na spijl, terwijl de gonzende stemmen der kinderen om haar hoofd zoemden. Tot om twaalf uur de bel voor het middagmaal luidde en de zusters, in twee ploegen verdeeld, naar beneden gingen om te eten en ook de kinderen het dampende voedsel opgeschept kregen.
Daarna werden allen toegedekt in de recht gelegde bedjes; de hoofdkussens koel geschud onder de vaak brandende wangen.
Kleine, warme handjes bewogen nog onrustig boven het dek, scholen dan weer weg onder de dekens. Gordijnen voor de vensters.
Stil gleed een gele schemering door de zaal; de zusters liepen op hun teenen. Alleen de klok tikte......
| |
| |
Nu slapen......
De kinderoogen gingen open en dicht; bruine, blauwe en grijze oogen, die als vreemde, levende lichtjes waren in de zieke kindergezichtjes. Tot straks kinderen......, nu hebben de zusters een uurtje vrij, stil Mientje......, je mag niet meer praten, je moet nu gaan slapen......, dan wordt je beter -. Na het middagmaal trok Hannie zich in haar kamertje terug. Zij ging op het bed liggen en liet haar gedachten droomend wegglijden, starend naar de grijze zoldering.
Het kamertje was klein, donker en ongezellig, maar het was er stil en goed om te rusten. Maar als zij de oogen sloot zag zij de bloedroode wonden van de verbrande zuigeling en in een vertrokken kindergelaat de brekende blauwe oogen van Coentje, die zij gisteren zag sterven. Zijn bedje is nog leeg, maar vanmiddag komt er stellig een nieuw kindje......
Langs de zoldering kroop traag een bruine spin, loerend naar een hoek om haar web te spinnen. Snel bewoog zij haar dunne pooten, waarna zij zich aan een zwevende draad naar de diepte liet zinken.
De zuster rekte zich en rees overeind; schreef een brief en zag op haar klokje, dat zij nog tien minuten over had, om het naar de bus te brengen. Zij liep de trappen af, kwam langs de conversatie-kamer, waar iemand op een oude piano dans-muziek hamerde. Lachend gepraat zoemde daar in ondertoon doorheen. Zij opende de voordeur en stond buiten, in het middaglicht.
Het was vreemd, op straat te zijn, ja, het was een moment, of zij een gevangene was, die een korte tijd naar buiten werd geduwd.
Zij keek omhoog naar de zon-beschenen huizen, met hun stille gevels en gelijkvormige vensters, waarachter de menschen bewogen.
Op de stoep reed een kleine, dikke jongen op een rood fietsje, trapte met stevige beentjes en lachte naar haar met oolijke kijkers, terwijl zijn blonde kuif overeind stond in den wind.
Zij kwam voorbij een smidse en hoorde het dreunend slaan van hamers op ijzeren staven en achter in de donkere werkplaats brandde een rood-spattend vuur, waarbij een sterke kerel, met zwarte handen zijn machtige hamer zwaaide.
En een groezelige vischvrouw ging schommelend achter haar kar voorbij, riekend naar visch, met een vuile schort en een blinkend mes, dat op een
| |
| |
bloedig plankje lag achter de levende visschen, die door elkaar kronkelden, als reusachtige pieren.
Bij de roode brievenbus op den hoek was de plotselinge drukte van het straatrumoer, het voorbij ijlende leven van de wereld. Zij zag de gele trams voorbij rijden, snerpend op de glinsterende rails en bellend, bij het kruispunt. Glanzende auto's zoefden naar een onbekende verte. De hemel was diep en zonnig blauw, zwaluwen wiekten in een donkere zwerm naar de boomen van het park.
Vrijheid......
Zij ademde diep, liet de brief in de bus glijden en keerde zich om. Langzaam liep zij denzelfden weg terug, duwde de deur van het ziekenhuis open en stond opnieuw in de doodstille gang. Er kwam geen geluid meer uit de conversatie-kamer; het vrije uur was op enkele seconden na, verstreken. Dus ging zij haastig naar de zaal terug.
- Je bent laat, zei de eerste zaalzuster, met een blik naar de klok; ik ben al met de potten begonnen......
Het middagwerk ving aan. Door de ramen viel het zonlicht naar binnen, sproeiend rond de bedjes, waarin de kinderen een paar uur met speelgoed mochten bezig zijn. De zusters werkten. Om drie uur kregen de kinderen, op hun émaille bordjes, brood met suiker en een kroes warme melk. Later werd de temperatuur opgenomen.
Ondertusschen stroomde het warme water in de blanke badkuipen en kon het baden beginnen. Door de zaal werden de kinderen naar de badkamer gedragen; er waren dikke jongens bij van een jaar of veertien, die de zuster lachend op haar rug droeg en tengere kleuters, wonderlijk licht en broos, in hun witte nachtponnetjes.
Zij stroopte haar mouwen op, tot hoog boven de ellebogen. In de badkamer hing een zwoele, adembeknellende damp; vocht droop parelend langs de wanden. Behoedzaam liet zij de zwakke lichamen in het water glijden; de zeep schuimde rondom de naakte leden. Zij knipte de nagels van handen en voeten; zij wierp schoone kleeren over de snel droog gewreven lichamen.
Zij droeg hen opnieuw, voelde hun armen rond haar hals, soms in een lieve koestering en dekte hen toe in het schoone bed.
Daar strekten zij zich loom uit en rustten......
| |
| |
Opnieuw werden de baden schoon geveegd; dampend water stroomde klaterend uit de koperen kranen.
- Nu mij, zuster!...... Niet waar......, ik!
- Stil maar......, allemaal krijg je een beurt.
Snel en onverbiddelijk schoof de zwarte uurwijzer over de witte wijzerplaat. Zonlicht, door een grijzige wolk gebroken, speelde op de vensterbanken; in een dansende lichtstreep liet een kinderhand een bont harlekijntje dansen, op......, neer......, en een dun stemmetje zong een paar regels van een oud schoolversje. Enkele kinderen lagen er doodstil, met brandende oogen naar te kijken en spraken, noch speelden. Stil streden zij met hun krankheid.
Plotseling schoof de zaaldeur open. Er werd een kind binnen gebracht, in een deken gewikkeld. Die het bracht, fluisterde snel waar het vandaan kwam, ondervoed......, verzwakt......, woonwagen. Zij sloegen het dek terug. - Laat mij haar wasschen, zei Hannie.
De oudere zuster legde haar het kind in de armen; het was een spichtig meisje van een jaar of tien. In de badkamer zette zij haar voorzichtig op een stoel en wikkelde de deken los. Benauwende reuk van ziekte en vervuiling sloeg als een walm uit dat armelijk hoopje leven, dat schuw en in elkaar gedoken, als een opgejaagde vogel, bibberend op den stoel zat. - Nu mag je fijn in het bad, zei de zuster en begon de kleeren van het meisje los te maken. Maar het kind werd bleek en hield haar lompen krampachtig vast, met twee beenige handen, mager als klauwen en met roetzwarte, afgebeten nagels. Onder de verschoten, ruige haarbos lagen de glanslooze oogen en de mond was een bleek-roode, neergetrokken lijn, terwijl het lichaam, koortsig en ziek, zwakjes trilde. Schuw blikte zij naar het bad, waarin het kalme water wachtte, opende dan plotseling haar mond en zei, laag en toonloos:
- Ik ben zoo bang......
De jonge zuster keek het kind aan en boog zich over haar heen.
- Je kunt ons vertrouwen, zei ze alleen; wij doen je geen pijn.
Zij ontdeed het kind van haar kleeren, zwijgend strijdend tegen de graaiende handen, die elk kleedingstuk, dat zoo hopeloos dreigde te ontglippen, wilden terug grissen.
Links en rechts ontvluchtten donkere vlooien het vervuilde linnen en het
| |
| |
kind, steeds bleeker wordend en trillend als een blad, had een verwilderde trek in haar wezen, of het wilde gaan gillen. Met een snelle beweging trok de zuster het vuile lompen-hemd over het wegduikend hoofd. Zonder aarzelen tilde zij het tegenstribbelend lichaam op, dat, wegschietend uit haar armen, in het lauw-warme water zonk, als in een afgrond.
En een schreeuw kwam, rauw en ontstellend; de handen klemden rond de badranden; de stokdunne beenen trappelden wild in het water, fonteinen om zich heen spattend; het lijf richtte zich op, als wilde het wegrennen en een nieuwe kreet brak fel en onstuimig uit dat verweerd, armzalig kindergelaat.
In de huid had het ongedierte overal roode puntjes gebeten; blauwe plekken lagen op schouders en rug. In het stroo-harde haar krioelden, stilletjes levend, de grijze luizen......
En terwijl Hannie het lichaam vasthield en het zweet haar uitbrak, prikkelend tusschen haar haren, klam-klevend in haar rug, begon zij snel en zacht te praten, om het kind gerust te stellen. Haar handen zeepten het lichaam in, terwijl het kind hijgend, twee handen om haar arm geschroefd hield, als een zich vastklemmende drenkeling.
En dan......, langzaam, verslapte die greep en scheen het meisje te begrijpen, dat dit alles geen pijn deed. Zij verweerde zich niet meer. Ondanks zichzelf luisterend naar de klank van de rustgevende stem, bekeek zij zwijgend en met een vage verwondering, haar lichaam, dat rein en blank was geworden. Terwijl het water borrelend wegvloeide liet zij zich aankleeden, de oogen begeerig op het schoone nachtgoed gericht.
Zij liet zich op een stoel zetten en het haar verzorgen. Doodstil zat zij, met diep gebogen hoofd en staarde naar haar schoone handen, die zij in haar schoot had gelegd.
Zij werd naar het heldere bed gedragen, waar een kruik de kille lakens had verwarmd. Het bleeke kind liet zich toedekken; het schoot diep onder de dekens, als een verschrikte veldmuis, die zich onder stroo verstopt. Reeds wachtten de anderen -.
Ontstellend snel was de klokkewijzer vooruit geschoten. Doorwerken! Niet praten, niet denken. Nu begon de rug pijn te doen, onderin en bij de lendenen, naar boven kruipend tot bij de schouderbladen. Nu gingen de voeten prikkelend branden; de kuitspieren schenen stijver te worden.
| |
| |
Gloeiend warm werden de wangen; haarlokjes kropen kriebelig over het vochtig voorhoofd. Rondom de hals kleefde de witte japonkraag. Een zucht gleed weg -.
De weegschaal-mand stond opgesteld in het zaal-midden, de rietmand kraakte en deinde als een kind er in zat; het leek een schommel...... De wijzer op de koperen plaat schokte vooruit, sidderde twijfelend...... en stond stil. De kinderen richtten zich in hun bedden op, keken belangstellend toe. ...... Ben ik zwaarder geworden......, zuster?
Zwijgend teekende een hoofdzuster het gewicht op en de zusters droegen de kinderen naar hun bed terug.
Dragen, dragen. Nu begon het verlangen naar het einde der dagtaak; nu deed de vermoeidheid de borst zachtjes hijgen en werd de atmosfeer in de zaal zwoel, zwaar en dreigend.
Toen om half zes de bel voor het middagmaal luidde, was het middagwerk gedaan. De zusters strekten hun rug, knoopten een schoone schort voor en glanzende manchetten en koelden hun handen onder een koude waterstraal. Zij daalden de trap af, traden de eetkamer binnen en schaarden zich langs de lange, rechte tafel; stille rij van vrouwen, blauw en wit, samengestroomd van verschillende kanten, voor het warme maal.
Toen zij klaar waren verrees de directrice statig van haar stoel; de vier hoofdzusters volgden. Dan klonken de stemmen der anderen plotseling op; er werd gepraat, gefluisterd en gelachen, terwijl de stoelen recht werden geschoven bij de tafel.
De huishoudster bukte zich naar een gevallen servet en stapelde de borden op elkaar.
Alleen bleef zij in de eetzaal achter.
Nu kwam het laatste werkuur. Er was nog juist genoeg tijd om de bedjes voor de laatste maal recht te leggen en de kinderen hun avondverzorging te geven. Het licht brandde en de gordijnen waren voor de vensters geschoven. Een vreemde stilte kroop de zaal binnen en gleed sluipend verder. Dof klonken de stappen van een dokter, die de zaal was binnen gekomen. Soms boog hij zich tot een kind over, voelend een jagende pols-slag tusschen zijn stille handen. Soms lag zijn koele hand op een brandend voorhoofd en klonk in de ijle stilte een aarzelend vragende kinderstem.
Vele kinderen lagen al op hun zij en staarden droomerig voor zich uit.
| |
| |
Sommige kleintjes zogen ongemerkt op een verboden, maar kostelijk duimpje, of rolden hun hoofd heen en weer op het kussen, tot zij soezerig werden en insliepen.
Een enkele lag voor zichzelf te zingen, tot het liedje afbrak, midden in een zin en de stilte ook dat bedje omving, als een teedere bescherming.
De dokter was weggegaan -.
Uit het bed van het woonwagenkind kwam een zacht gesnik. Hannie ging naar het bed en zag dat de wangen nat van tranen waren. Met een paar troostende woorden nam zij het handje tusschen de hare en streelde een paar maal de bleeke handrug.
Een jongen, in het naast-staande bed richtte zich op en keek nieuwsgierig naar het nieuwe kind, dat huilde.
- Je hebt mij nog niet verteld, hoe je heet......, zei Hannie.
Het jongetje luisterde vol verwachting mee en zijn wijze kinderblik gleed van de zuster, naar het meisje.
Maar het kind antwoordde niet.
- Je moet niet huilen, zei de jongen; wij zijn hier toch allemaal samen. Ik zal je morgen mijn dierenboek eens laten zien!
De zuster schudde het nat geschreide kussen en draaide het om.
- Ga je nu lekker slapen? vroeg zij en het kind knikte mat.
En terwijl de zuster de deken zacht en wollig in de magere rug stopte, was het haar, als zag zij het huis van het kind, de schommelende woonwagen, met de kleine, beluikte raampjes.
Een magere en vuile voerman houdt achteloos de teugels. En het paard, met pluizige vlasstaart en ordelooze manen, trekt de wagen over de smalle, bochtige wegen, in regen en zonneschijn, dag in, dag uit, langs roest-bruine heide en donker akkerland.
En de kinderen sjouwen verspreid, bedelend hun brood, bedelend hun centen, bedelend de afgedragen kleeren van vreemde menschen, die zij, in een blokjesdoek gebonden, achteloos dragen op hun smalle heup. En waar de wagen stil houdt en het paard wordt afgespannen en loom den kop buigt, om te rusten, komen zij samen; ontbinden op het gras de veroverde bundels en deelen het brood, dat zij zwervend hebben bijéén gegaard -.
Een oogenblik stond zij peinzend bij het bed, waarin het kind stil lag en met afgewend hoofd.
| |
| |
En zij bedacht met een innerlijke blijdschap, dat dit poovere lijf hier zou worden gevoed en versterkt.
Zij draaide het felle licht uit en liet de nachtlampen branden. Met zachte schreden liep zij langs de bedden, waaruit soms een opengespreid handje groetend bewoog en hoorde de dringende stem van het jongetje, dat vroeg aan het vreemde kind:
- Zeg mij nou......, hoe je heet!
En het kind noemde haar naam, waardoor zij deel werd van de kleine gemeenschap, binnen de vier muren van de kinderziekenzaal.
De zuster was bij de deur gekomen. Nu gleed haar blauwe rok langs de geel-houten deurpost. Stil bleef de zaal achter.
Tot de nachtzusters terug keerden en over de slapende kinderen waakten.
|
|