Opwaartsche Wegen. Jaargang 12(1934-1935)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 289] [p. 289] Voorjaar bij Ransdorp G. Kamphuis I. Boven den einder van dit wijde grasland zijn lucht en wolken maatloos uitgebreid. een parelmoerig lichte helderheid spiegelt verdiept in slooten en in plassen. en midden in het groen van Hollands weiden - een toren, als een steenklomp opgericht. wat gras en mos in d'oksels van zijn zijden, en boven aan zijn flank, omlaag gezwicht, groent ergens op het roode puin een struik. o hooge bloei, die met een groetend wuiven het leven zegent dezer lage huizen en alles wat rondom opnieuw ontluikt. [pagina 290] [p. 290] II. Wij loopen 't pad tusschen de groene weiden hand in hand, drinken 't prille lentelicht. in oogen spiegelt zich een vergezicht en opgetogenheid en stil verblijden. Heer, gij zijt goed over dit land en ons, uw kind'ren, die door 't koele gras gaan dwalen. een glimlach en een dieper ademhalen maken lichter dan licht en ruimte ons. o wonder! nieuw en onverwoestbaar leven - wij gelooven weer, God, wat g'ons openbaart, en proeven, hoe g'in 't bloeien uwer aard' een geur van eeuwigheid hebt willen geven. Vorige Volgende