Opwaartsche Wegen. Jaargang 12(1934-1935)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 87] [p. 87] [Gedichten van Jan Ietswaart] En het zat op een iegelijk van hen Jan Ietswaart Hand. 2:3. Zij keeren stil, bij avondval naar eigen huis en hof en stal; en in hun doffe avondgroet slaapt reeds hun bloed. Maar op de halfverlichte deel wordt hun de eenzaamheid te veel en 't hart roept naar het kamerlicht en het bemind gezicht; Herkennen, elken avondstond van oog tot oog, van mond tot mond de liefde van een samenzijn waar God wil zijn. En handen, moeilijk tastend, naar het allerzachtst en goed gebaar, de zachte drang, die roept en noodt tot kom en brood. De stilte, die, voor God geleerd, één oogenblik hun stem verteert, ‘maar uitbreekt in een: Amen, Ja! Uw geest daal neer! Halleluja!’ Uw geest daalt neer in veld en hof; hun stemmen mompelen Uw lof; maar in den nacht gaan zij gerust, want 't vuur wordt niet gebluscht. [pagina 88] [p. 88] Voorjaar Jan Ietswaart Nu kan de heerlijkheid gebeuren dat onverwacht het blauwe kleed der luchten van geen wijken weet en bloemen in 't verborgen geuren. En spaarzaam fluit de vogel al, het oog kan nauw den zanger vinden; dan roept Gij één der stilste winden en maakt hem zwaar, tot regenval, Tot dit verklaard en wonderdiepe uitruischen van Uw heerlijkheid; het hart weet: ‘Nog een kleine tijd’ Alsof àl Uwe lentes riepen. - [pagina 89] [p. 89] Hevige bui Jan Ietswaart Nu slaat Gods vloed de menschen stuk gelukkigen uit hun geluk en armen, van hun klacht ontdaan, moeten gebroken voor Hem staan. Hij werpt zijn takken zorgeloos weg en teistert snel de kleine heg, maar straks gaan nieuwe loovers uit onder bedeesd gefluit, Maar dan al sterker, toon na toon jubelt den hemel vrij en schoon, en 't laatste woord wordt een gebed: ‘Wasch Gij ons vrij van elken smet!’ Vorige Volgende