Opwaartsche Wegen. Jaargang 11
(1933-1934)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| |
De boer zonder god
| |
[pagina 180]
| |
weg, nagestaard door Veronica, en 't volk op 't erf. Binnen het uur was hij weêrom en het leven op den Eenman leed voort gelijk gewendte. Te middagtij, aan tafel, merkte Veronica uiterlijk niemandal ongewoons meer aan hem. Hij zegde niet veel; ze zegden nimmer veel. Nochtans scheen 't haar lijk of er achter 'tgene hij sprak - al belangde dit simpel den voortgang der campagne -, entwat broeide...... Het versterkte heur argwaan. En nu ontwaarde ze dit verborgene eveneens in zijnen blik, het geluid van zijn stem, 't gebaren van zijn handen! Ze tastte bedreig. Zij dacht hierbij niet aan Ivo. 't Richtte zich op haar. Juist gelijk het zijne thans, trilde verborgen heur weerwoord. Bitse stilten muurden telkens tusschen hen, waarachter Veronica heur waakzaam verschanste. Doch er gebeurde niets. Na 't gebed rees de boer op, zegde ‘tot t'avend’ en begaf zich naar 't veld. D' ongerustigheid bleef muikeren in Veronica. Ze kuischte de borden en kommen en 't overig gerei en kost toen niet vinden wat verder aan te vangen. Zij toog naar de karnkeet, naar Meelnie, maar de meid kost makk'lijk heuren bijstand ontberen, vond ze. Ze had behoefte om te zitten en te dubben. 't Viel haar in, dat er in de kast in de pronkkamer verstellinnengoed lag, lakens, hemden. Zij bewaarde zulk soort werk voor de winteravonden. Zij zou dees keer afwijken van haar regel. Zij ging 't halen, zocht in de kabinetschuif. In 't weggaan haperde heuren blik aan het goudbruin-omlijste, bijkans levensgroot busteportret van den boer. ‘Lijk of 't lééft!, dacht ze. De oogen van het conterfeitsel fixeerden haar, uitdagend. Zij weerstond. Haar krachtsbewustzijn wies. Heengaand sloot ze hard de deur. Een schrale Novemberzon schuinde over haar, waar, in de bijkamer, zij traag aan heur taak zat. De buiskachel bromde. De gedachten doolden naar het verleden. Achteloos werkte zij. ......Ze had vader en moeder verlaten om hier te zijn. Het huisje in 't | |
[pagina 181]
| |
dorp, waar zij goedleefden, was gepasseerd jaar verkocht geworden. Had zij toen gewild, zij-zelve had het kunnen betrekken. Ze liet het na om Ivo. Neen, ze had er geen spijt van; al studeerde de jongen alsdan reeds, hààr post behoorde op den Eenman. God had haar opgedragen hem te beschermen, hem, uiteindelijk, een toevlucht te wezen, een moeder...... waar de boer als vader zoozeer in verzaking was. Had de boer liefde gekend in 't hart, wellicht zou zij binst vader en moeder nog leefden dorpwaarts verhuisd hebben. Vader en moeder vraagden 't heur menigmaal. Zonder wroeging verweigerde ze 't hun, hoe diep ze ook wist, dat zij haar hulp van noode hadden...... Vader kost zijn eigen er soms over opwinden, stampte op den vloer met zijn stok, liet zijn brandende pijp op den vloer vallen en klaagde verontweerdigd van geen zijner dochters ooit één druppel goeds genoten te hebben! Moeder, 't rapst ter been van beiden, koos dan steeds Veronica's kant en suste vader met op zijn trots te speculeeren: dat hij, en zij-zelve, te jonk ter been waren om waarlijk niet buiten Veronica te kunnen. Indien g' oud waart, gelijk ge voorgeeft, voegde zij er immer aan toe, - ge zoudt j' eigen niet zoo dul meer kunnen maken, maar een machtelooze mummelare zijn!...... En moeder méénde dit alles per slot, want zij kost kwalijk verdragen, dat heur dochter Veronica tijdens hare Zondagsche bezoeken, in teere bereidwilligheid heur moeide met hun kleinen huishoud. - 'k Zijn zat mans allééne, meisen!, verkondde moeder...... Zij waren verscheiden, kort na malkander, en ter Rechter van God ingegaan, zoo zeker als de boer van den Eenman, indien hij bleef in verharding, eenmaal ter Linker verwezen worden zou!...... Waerschoot!... De boer zonder God!...... Oude vrome vertelsels verhaalden wel van lieden, die hun eeuwige ziel aan den lijvelijken Satan verkochten, actelijk bevestigend dien schandigen handel met eene onderschrijving in bloed, en waarvoor zij in ruil dan rijke wereldsche have ontvingen...... Zij, Veronica, geloofde diergelijke legenden niet - maar toch moest ze hierbij altijd denken aan Waerschoot. Hij, immers, verloochende den Schepper des Heelals en baadde, spijts zijne goddeloosheid, in groot bezit van geld en goed?!...... Menschen gelijk Waerschoot waren het, door wie, in verre eeuwen, zulke verhalen geboren wierden. De boer was gevangen in 's duivels klauwen, niet door slechtheid, doch wijl hij leefde in dwazelijke hoovaardij! Hij wist het zelf niet eens, dat de hel hem in haar macht had... Hij was | |
[pagina 182]
| |
alleen een verblind verdoolde!...... Zij betrapte er heur eigen soms op, dat ze hem haatte...... Dees noen was het zoo, en daarstraks in de pronkkamer...... Echter diende ze eerder medelijden te hebben met hem...... Ja, optreden tegen hem ging zij alléén, wanneer 't fel noodwendig bleek! Bidden èn waken ging zij, bidden èn waken......! Er kwam verruiming in heur hart, en meteen constateerde zij, dat hare handen werkeloos op heur knieën rustten...... Een knersend geratel begost in de staanklok. Onmiddellijk daarop tinkten bruut door de kamerstilte drie uren. ......Hoe de tijd voortrepte als ge zoo peinsde! 't Ontstelde Veronica. Nog alsaan peuterde z' aan het eerste hemd!...... De zon zakte laag al; ze kost in de zon kijken zonder dat 't zeer deed aan d' oogen. ......Vóór den donkeren wilde ze klaar zijn. Ze neerstigde nu en 't gepeis verijlde...... Terwijl Veronica het eindeling reeë hemd op 't kozijn legde, blikte zij vluchtig door 't venster. Ze schrok. De boer was daar op 't erf en schreed op de huisdeur aan met zijn zwaar bemodderde schoenen en hetten. - 'k Schrik ik van hem!, schamperde Veronica binnensmonds. En thans rocht ineenen de bazinne in haar in opstand. ...Wou Waerschoot met zoo bevuilde beenen heur properen gang doorloopen? De mans zijn al eender!... Haast klopte ze vermanend op de raamruit, als de boer-zelve zijn dommigheid te bespeuren scheen - hij draaide zich ten minste om en verdween langs achter. Luttel later hoorde Veronica zijn stap in den gang. Tot heur bevreemding ging hij de bijkamerdeur voorbij en opende de voordeur. Toen wierd het stil, beklemmend stil voor Veronica. Wat beduidde dit nu weder? Noch keerde Waerschoot terug in den gang, noch trad hij naar buiten...... Hij moest op den dorpel in 't deurgat staan! Weerom tastte Veronica gevaar, gelijk dees middag, wapende zij zich innerlijk. Neiging klom op, den boer aan te spreken. ...Niet doen, neen! Ze staakte van verstellen en luisterde scherp, 't gelaat naar 't venster. Eén kwartier duurde. Zenuwachtig bonsde Veronica's bloed. Ze wist niet wat denken, 't gedrag van den boer verwarde haar. Heur | |
[pagina 183]
| |
houding ontspande niet. Stil en stijf zat ze, instinctief alstware, en met oogen die niet zagen. Tot een naderende voetstap over 't klinkerpad haar oor trof. Hare oogen wierden actief. Haar hand miek een gebaar naar heur hart. Ivo! Ivo, gekleed in winterjas, in de hand een reisvalies, kwam daar onzeker op 't huis af, Ivo, dien z' in Holland waande......! Een béving overviel haar van bangheid en boosheid tevens, boosheid om entwat, dat zij niet verklaren kost en dat haar bijkans duizelen deed 'lijk een flauw vrouwmensch...... Ze bedwong heur eigen, wierd de kloeke Veronica van altijd. Verlangst naar dadigheid welde op. ...De boer had voorzeker leelijkheid in 't zin, al vanaf gisteravond! Tevergeefs boorde Veronica naar een reden daarvoor - maar de boer was zoo'n heimlijkaard!...... Ze wou reeds opstaan als ze zijn stem barsch-verbeten zeggen hoorde tot Ivo: - Kom mee. 't Was of die stem Veronica op heur plaats bande, of, plots, een geweldige afstand breedde tusschen haar en den boer, tusschen haar en Ivo, - eene wijdte, welke heur rechtens verboden was af te leggen...... Ze docht heur verre weg gestooten van Ivo en al de liefde en al de moeiten, die z' om hem geleden had, 't leek nutteloos te zijn geweest! Veronica huiverde 'lijk van kou en 't kropte in heur keel. Een deur klakte toe. De deur van de pronkkamer! Veronica schudde de verlamdheid van heur af en sprong overeind. 't Roesden van allersoort zwarte gedachten....... Ivo kwam hààr toe, haar alléén! Op de teenen ijlde ze den gang in, luisterde, hijgend, de handen geperst op de borst. De boer sprak. Langzaam en onheilzwaar hamerden zijne woorden. - Ze zeggen, dat gij mijn zoon zijt, Ivo......, ik wenschte dat het zoo ware. 'k Geloof dat 'k mezelf als vader niets te verwijten heb, altijd heb 'k gedaan wat ik kost...... Boerenbloed schijn jij niet veel te bezitten. Dat heeft me | |
[pagina 184]
| |
dikwijls zeer gedaan...... 'k Heb dan willen redden 'tgeen er te redden mooglijk was. Je waart mijn eenigste, en na mijn dood zou d' Eenman joe vervallen...... 'k Zond je naar Holland, 'k handelde alzoo in d' hoop, dat er nog entwat van joe terecht zou kunnen komen...... 'k Had die hoop achterwege kunnen laten, 'k bemerkte 't telkens als je joe vacantie hier kwam uitlummelen...... Ja, wat voerde j' eigenlijk uit dan? Niemandal, Ivo......, ik kost enkel voor den zooveelsten keer constateeren, dat - de stem van den boer steeg - dat jij den heelen hof aan je hiel lapte......, dat je...... een nietsweerd zijt!...... De boer hield even op van spreken, vervolgde dan, schijnbaar kalmer: - De leste zomer was er één moment, dat 't leek of je berouwing gekregen had van je lamlendigheid: 'k zag j' op 't klaverstik komen...... 'k Dacht toen...... 'k Had niks moeten denken. Je kwam...... waarvoor? Misschien weet jij-zelf daar 't best antwoord op, Ivo!...... Misschien ook ik...... Je vat voorzeker, waarom ik je hier geroepen heb, Ivo......? ......Niet? 'k Ga ik 't je zeggen, Ivo: Je hebt 't meisen van Sanders ongelukkig gemaakt. De boer zweeg. Veronica leunde ellendig tegen den muur. 't Was of al heur bloed uit haar wegvloeide. Zij dacht niets; er was slechts dat eene, die bovenmenschelijke pijn in haar...... Wild klopte haar hart tegen haar handpalm...... Een floers trok voor hare oogen en ze staarde 'lijk in een nacht...... Wederom begost de stem daarbinnen, onafwendbaar. Veronica snokte heur los uit de verdooving. En almeteen had zij 't willen uitkrijten, dat de boer loog, loog, loog!......, dat haar, hààr kind niet zoo slecht kost zijn!...... Maar waarom zwijgt Ivo aldoor?, vraagde zij heur koortsachtig af;...... doch, neen, hij was niet schuldig, uit verslagenheid zweeg hij, en uit vrees......, want een beul was de boer steeds geweest voor den jongen, een lage beul!...... De stem voer voort: - Je roert je tong niet, Ivo......, ik begrijp het: er valt niets te verdedigen...... Ik heb niet verwacht, dat je bekennen zou......, je zijt daar te laf voor......, je lafheid bekent voor je! De stem sloeg plotseling over in niet langer te weerhouden razernij. De vertoorning van jaren scheurde zich, saêmgebald in weinig zinnen, vrij uit Waerschoot's ziel...... En 't was Veronica 'lijk of z' als door een glazen | |
[pagina 185]
| |
wand schouwde en ze moordzucht las uit den wreedverwrongen kop van den boer en uit zijne gebaren...... Haar vingers knelden rond de deurknop. - Maar wat moet ik met je doen?!, raasde de stem, - wat moet ik doen met een ploert.....?? Ik moet je ranselen 'lijk een hond, rànselen!...... Veronica smakte de deur open. Even, als poogde zij nog heur te bezinnen, bleef ze roerloos. Dan droegen heur voeten haar den drempel over. Hoogopgericht, furieus, stelde ze heur tusschen den zoon en den vader, die de vuist geheven hield 'lijk gereed tot een slag. - Sla mij!, snerpte Veronica hem in 't wezen, - sla mij als ge 't durft!!... Driftig bonkte ze heur eigen op 't hart. De arm van den boer daalde. Als stond Veronica daar niet, als was heur gekrijsch niet tot hem doorgedrongen, keek hij over haar schouder naar Ivo, die in dierlijken angst naar hem òpblikte. - Lafaard!, zegde hij maatloos verachtend. Dreunend verliet hij 't vertrek. | |
II.Licht grijsde de scheemring aan door het kleine raam van Matje Sanders heur slaapsteê. De tweede dag reeds was het, dat zij hier lag na dien ontzettenden avond. Vader wilde niet, dat ze opstaan zou. Een paar dagen van volledige rust zou goeddoen, vermeende hij. Matje stribbelde toen nog zwak tegen. Maar inwendig was zij vader innig erkentelijk voor zijn wensch. Dienzelfden avond ook nog, had vader haar vergiffenis geschonken; bij zijn weerkeer in huis, nadat de boer vertrokken was. En naakter was deze vergiffenis geweest, dan wanneer vader gezegd zou hebben: ‘Ik vergeef het je’, - naakter, wijl hij het niet aldus uitdrukte, doch versluierde bijkans. - Wou je me dàt òòk nog aandoen, meisen......? zegde vader zacht. Zoo wierd het eene vergeving, welke niet mede voor grootmoeder, maar alléén voor Matje verstaanbaar was. En heel zijn last van leed en heel zijn groot meedoogen met haar legde vader erin, en, eveneens, zijn nameloos geluk: dat zijn kind nog lèèfde!...... | |
[pagina 186]
| |
Wit-helder besefte Matje toen, dat zij niet meer te sterven vermocht en wilde, dat zij lèven ging blijven, leven voor vader en grootmoeder...... - Alles zal goed worden, geloofde vader in zijn betrouwen op Waerschoot, doch de smartelijkheid donkerend onder zijn geloof had hij niet gansch kunnen verduiken...... Hoe echter het nog-goed-worden zich openbaren zou, hierover zweeg vader, en enkel uit grootmoeder's mond wierd het Matje duidelijk, hoe of hij zulks zijn eigen ongetwijfeld voorstelde. - Je zult nu gauw trouwen, verklaarde de oude vrouw buiten vader's bijzijn. Trouwen......! Met Ivo Waerschoot...... Er beefde geen blijheid in Matje om deze oplossing......, vaag dacht ze aan de vele triestigheden, haar te wachten staande, vaag en heel even. Daarna was entwat over haar gekomen van onverschillige aanveerding, 'lijk of 't haar voorts niemandal rocht wat geschieden zoude. Deze onverschilligheid liet sinds niet meer af. Aanhoudend onderging ze de vreemdige gewaarwording als leefde ze thans het leven van een ànder, terwijl ze heur tevens zeer verre gescheiden wist van die ander. Toch kende zij juist die ander beter dan heur eigen. Aan heur eigen doemden soms nevelige herinneringen op in luttel scherpe beelden, verbrokkelingen van wezenstoestanden welke eens waren...... wanneer?, en waarnaar altemets, den duur van een flits, een pijn van verlangen, van entwat 'lijk heimwee ontwaakte, terstond, bewust eigenlijk, door haar gesmoord. Met het meisje uit het, droom-ver, verleden had zij afgedaan. Er was geen ander gebleven, dan zij, hier, op het bed in 't nauwe dakkamertje en wier lot zij voortaan als waarlijk het hàre moest leeren beschouwen, ofschoon z' er niet bijster belang in koesterde. Het was alles zoo zonderbaar!...... Hooren moest ze - en het was als een doem - met het gehoor van een ander, voelen met het gevoel van een ander, zien met eens anders oogen...... Thans was het, dat haar voortdurend teisterde het geluid eener snijdende vrouwenstem. De vrouw-zelf was daarstraks heengegaan: bazinne Veronica, - doch hare stem hing hier nog in de kamer, saam met de sfeer harer kwellende tegenwoordigheid...... | |
[pagina 187]
| |
Binst Veronica's bezoek drong geen moment het absolute eener werkelijkheid tot haar door, terwijl alsdan niettemin het vermoeden ervan door haar henen waarde...... Zij had Veronica heure zegsels over haar heen laten hagelen als waren deze niet voor haar bestemd en geantwoord als antwoordde zij voor een afwezige...... Grootmoeder had de bazinne bovengebracht en hen alleen gelaten. Verinoca had nevens het bed plaatsgenomen en gezwegen, beidend waarschijnlijk het beginwoord van haar. Maar Matje lag alsaan de bazinne te beöogen en een seconde had zij gehuiverd, 'lijk voor een spookverschijning. Dan wierd het weder gewoon, ervaarde zij niet de geringste band met die vrouw. Toen begost Veronica onverhoeds eene overrompelende redenatie. Ze zegde, dat ze deernisse had met Matje en dat 'tgeen er geschiedde onherstelbaar zoude zijn, indien de Hemel leêg was van d'Al-Eenigen God, die zich, in de gedaante van Jezus-Christus, op eerde getoogd had. Matje moest wel bedenken, dat het een onschatbaar geluk voor de menschheid kost heeten, dat God in Jezus, die voor aller lieden zonden, dus insgelijks voor Matje heur schrikkelijke zonde!, op den berg Golgotha den bitteren kruisdood doorstreed, zich aan de wereld zichtbaar onthulde - want hier lag het blijk van zijne heilige genade, elkend een ten deel vallend openlijk voor Gods Aanschijn zijne zwarte schuld belijdend... en Matje gelòòfde toch in God en Jezus Christus?, en zij beròuwde immers de zonde die ze bedreven had......? Klaar wist Matje, dat zij deze vragen beaamde in het gevoel van niet anders te kunnen. En tegelijk had zij moeten peinzen aan een brief, dien ze van Ivo ontvangen had en d'eigensten dag verbrand. Heure lippen bewogen dan, iet van dien brief aan Veronica te vermonden, maar geen klank was luide geworden, hoewel zij vatte, dat de bazinne, Ivo's naam ontwijkend, 't al op haar laadde. Och, wat scheelde het...... Veel bidden, in boetveerdigheid bidden moest Matje, opperde Veronica. Dit zuiver zou God-de-Heer met haar schande te verzoenen vermogen, en de mènschen......, het dòrp......, 't welk ginds gezegd wierd, zij moest het heur niet aantrekken......, hare zaak gold niet een zaak tusschen haar en de dorpsklappei, doch tusschen haàr en den Hèmel...... Wel echter wou Veronica Matje konddoen: 'tgene haar, Veronica, betrof, zij vergaf het meisje alles, alles! En daarbij had Veronica Matje's hand in de hare genomen ter bevestiging van haar besluit. | |
[pagina 188]
| |
't Scheen Matje nu 'lijk of zij uit een kwaden slaap ontwaakt was, die ook thans nog op haar woog en nooit weder geheel vervluchtigen zou. Veronica's praat pijnde haar gelijk een bepaald, telkens zich herhalend geluid (men weet niet wat en vanwaar en men heeft geen behoefte het te weten) folteren kan. Als grootmoeder haar zooeven ondervraagde naar het doel van Veronica's komst, had Matje 't haar niet kunnen meedeelen......
Veronica was intusschen haastig en uiterst content op den hof gearriveerd. Uit Ivo's verward relaas had ze moeiteloos kunnen opmaken, dat het meisje sinds jaren al naar vrijïnge trachtte met den jongen en nu was z' er eindeling in geslaagd hem te bekoren...... O, Veronica kende 't vrouwvolk! Wel duizend exempels bezat zij van diergelijke gevallen! Ach, ze kost het van Matje per slot best verstaan: 't meisen speelde in heure kindsjaren geregeld met Ivo tegaar......, zij was tegelijk met hem grootgekweekt alstware...... Maar hier zaagt ge nu meteen eens, hoe eene vriendschappelijke vermenging van twee gansch verschillige standen nooit zonder onheil afloopen kan!...... Ze vermeende heel vroeger den boer hieromtrent een enkele maal gewaarschuwd te hebben en 't speet heur op dees oogenblik geducht niet stouter te zijn opgetreden...... Ja, in zekeren zin droeg Matje bijkans even weinig schuld als Ivo, - en Veronica bevond het eene glorierijke overwinning der Christelijke liefde in haar, dat zij, na veel vechtens inwendig, Matje Sanders bezocht en haar, voor heur persoon, kwijtschelding gegeven had, terwijl zij Ivo, die 's anderenmorgens op heur raadschaffing in de vroegte afgereisd was, geen speldekop ontzien had in haar angst voor wat hem wellicht nog in Holland wedervaren kost...... Ze deed Ivo zweren geenen omgang met vrouwmenschen te zullen zoeken. Daartegenover had ze 't op heùr genomen eventueele scheeve voornemens van den boer met alle kracht te ondervangen. Want zeer vreesde Veronica, dat Waerschoot zijn zoon zou willen doen huwen met Matje, en dan zou Ivo's toekomst deerlijk verbrijzeld liggen...... Veronica schouwde in Ivo een slachtoffer van Matje's pogingen naar minne. Daardoor kost zij haar plannen vlot met haar geloof en geweten overeenstemmen. | |
[pagina 189]
| |
't Was haar wankellooze overtuiging, dat, met te handelen gelijk zij voor had, heur ziel schâloos uitging. Veronica zette het avondeten gereed. Ze verbeeldde heur overtijds te zijn. De boer kost subiet verschijnen en z'achtte 't noodzaak hem in onwete te laten omtrent haren uitgang naar Sanders' huizing. Hij volvoerde zijne affairen apartig; Verònica dies de hàre. Nog niemandal roerde de boer aan over Ivo, 'lijk met een slot hield hij den mond versloten. Vandaag of morgen evenwel, docht het Veronica, moest hij haar wel een en ander vermonden. Lastig kost ze gelooven, dat hij haar totaal zoude miskennen, tè heftig demonstreerde ze hem in rechten op Ivo niet d'onderste te gelden...... Het staag overentweergedrevel van de spinde naar de tafel verhitte Veronica's wezen; en 't fornuis gloeide daarenboven zoo danig...... Als ze heur eigen monsterde in 't kopspiegeltje bezijds de spinde, ontwaarde ze, dat z'er 'lijk verconsterneerd uitzag. Wel wist ze de oorzaak ervan puur de heerschende koolwarmte, maar onwillekeurig steeg 't gedacht, dat haar uitzicht bij Waerschoot vermoedens wekken ging, dewelke verraderlijk voor haar waren. Ze dompelde een handdoek in een wateremmer en koelde 't rood gelaat. Amper gereed, vernam zij een stap langs 't venster, Klompvoeten. ...Gelukkig Meelnie. Voorzeker had Meelnie weer iet vergeten voor 't maal in de keet. Altijd vergat Meelnie en redderde dan pas op 't allerleste. Aan Meelnie's komst schatte Veronica, dat de knechten reeds in de keet aan tafel geschaard zaten. Waerschoot zou nu weldra volgen. Op heur kousen betrad Meelnie de keuken. - 'k Heb de stuiten vergeten, bazinne. - Ja-ja, 't zal eens nog je hoofd zijn, antwoordde Veronica kribbig. Ze greep een koppel versch-geurige terwebrooden van de plank en reikte ze de meid over. - Merci, bazinne, en smaaklijk...... - Smaaklijk, Meelnie, zei Veronica kort. Meelnie stond al in den gang als Veronica nariep: - De boer al op 't erf, Meelnie? - In den stal bij de peerden. | |
[pagina 190]
| |
- Danke. Veronica ging zitten. Ze had nu tijd grondig te bekomen; de boer in den stal, 't rekende nog een vette tien minuten...... 't Borrelde ineens lust in Veronica den Bijbelboek open te slaan, om te kijken of zij niet op entwat stuitte daarin, pront passend op heuren zwager. Ze nam de Schrift, de weekdaagsche, van de schouwrichel en bladerde erin. ...Hier, bij 't kalenderblaadje was ze dees noen gestaakt. Veronica tuurde nauwlettend. ...Neen, 'tgene thans beurtte leek slecht gebruikelijk. Ze zocht verder. Zij twijfelde er niet aan, dat God's Woord ook in dit speciale geval niet versaagde. 't Schoten haar verscheidene hoofdstukken te binnen, welke hunne wonderdadige uitwerking niet konden missen, maar wanneer zij ze onder oogen had, bleken zij nutteloos! Weer elders gespeurd. ......Zie, 't moest den boer in 't hart raken, zijn herte moest ervan verweekelijken......, 't moest d'oogen hem rein wasschen, zoodat hij niet langer de dingen door 's duivels bril schouwen kost...... Faalde God's Woord nu......? ......Ha, triomfeerde Veronica, hier had z'entwat! Veronica was er wel niet zoo heel gewis van, dat al 't hier neergeschrevene met Waerschoot en Ivo in genoegzame verbintenis stond......, echter deze ééne regel, dien heuren blik, 'lijk door een hoogere Macht bestierd op 't onverwacht taakte, dèze eene regel......! Ze rukte 't kalenderblaadje van tusschen de bladzijden, zonder bedacht, dat zij niet meer vinden kost waar voorheen te zijn gebleven, en legde 't op de nieuwe plek. Ze sloot het Boek en plantte het, schuwig, 'lijk myde van betrapt te worden, terug op de schouw. Dan wierd ze ongeduldig. ...... Verscheen de boer haast?...... Ze zou vast de koffie schenken...... Binst ze doende was, geruchtte 't by 't achterhuis...... Waerschoot. - - Goenavend, Veronica. De groet klonk ten naaste bij zakelijk, alhoewel niet ongoedaardig. - Goenavend, mompelde Veronica. | |
[pagina 191]
| |
Zij aten, zegden soms een los woord. Bijtijden hoorden zij een beest beurelen uit den stal, of den doffen stamp van een peerd tegen 't beschot. Veronica haakte naar de beëindiging van 't maal...... Dees keer was zij vòòr den boer klaar. Ze voelde heur op 't ongemak. ...... Goddank. Met nerveuze handen opende Veronica vanher den Bijbel op haren schoot. Ze las, dempte heur geluid zooveel mogelijk, teneinde op 't juiste moment heur stem te kunnen verheffen...... ...... In de dagen Herodis des Konings van Judea, was een seker Priester met name Zacharias, van de dagh-orden Abie: ende syn wyf was uyt de dochteren Aarons, ende haer naem Elisabet...... ...... Ende sy waren beyde rechtveerdigh voor Godt, wandelende in alle geboden ende rechten des Heeren onberispelyk...... ......Ende sy en hadden geen kint...... Nimmer ontroerde de verheven Bijbelspraak Veronica dieper wellicht dan thans, ofschoon haar 't bedied van 't gelezene teloorging en alleen de statige klank der woorden haar in d'ooren zong. 't Was haar 'lyk of zij luisterend was naar entwat 'lyk schoone orgelmuziek, die zelve zij miek en waaruit straks den goudenen zin opbloeien zoude ten heil voor Waerschoot, Ivo en haar...... Eene plechtige handeling verrichtte zij...... ...... Maer de Engel seyde tot hem: En vreest niet Zacharia, want uw gebedt is verhoort: ende uw wyf Elisabet sal u eenen sone baren, ende gy sult synen naem heeten Joannes...... Veronica voelde aangedaan hoe allengs zij naderde tot d' uitverkozen passage... Langzaam klom heur klank...... ...... Ende u sal blydschap ende verheuginge zyn, ende vele sullen haer over syne geboorte verblyden...... ...... Want hy sal groot zijn voor den Heere: noch wyn noch stercken drank en sal hy niet drinken, ende hy sal met den Heylighen Geest vervult worden, oock van syns moeders lyve aen...... ...... Ende sal vele der kinderen Israëls bekeeren tot den Heere haren Godt... Een profetisch bezwerende, toch bedachtzaam dwingende toon stroomde | |
[pagina 192]
| |
nu van Veronica's dunne lippen en 't was haar of de boer zich verslonden tot luisteren zette...... ...... Ende hy sal voor hem henen gaen in den geest ende kracht Elie, OM TE BEKEEREN DE HERTEN DER VADEREN TOT DE KINDEREN...... Veronica stokte. 't Wierd ontzaglijk stil. ...... Nu was het zaad uitgestrooid, nu was het gezegd...... Waarom zweeg de boer alsaan......? Zat hij gepakt van d'aandoeninge......? Veronica blikte tersluiks op. Hunne oogen kruisten malkander. ...... 't Was al om niet geweest...... het wezen van den boer een masker gelijk immer...... Een booze wind had het zaad zijlings d'akker gewaaid......, de duivel...... De oogen van den boer hielden Veronica's oogen vast. 't Rocht al overhoop in haar binnenste. Ze vraagden, de oogen van den boer: ‘Waarom leest ge niet voort, Veronica, ik ken het kapittel wel, Lucas I....... lees voort, Veronica, ik weet dat er nòg komen moet......’ Schaamte brandde naar Veronica heure wangen, schaamte, wijl zij vermeende de simpelare te hebben uitgehangen met haar lezing, en dat z'heur eigen belachelijk maakte...... Zij snokte 't hoofd omneer en las raffelend verder...... Het was eene smadelijke vlucht over een weg van eindeloos schijnende woordkolommen...... Telkenmaal stolperde zij over de letters 'lijk over scherp-puntige steenen...... Als in een droom verkeerde Veronica, waarin de mare u berijdt...... Ze rocht met het kapittel tenden en prevelde zonder begrip het dankgebed. Dan verbrak de boer den zonderbaren ban, waarin zij leefde. Ze hoorde hem zeggen: - Wanneer 't zoo houdt, buiten, zijn onze beeten...... De rest hoorde Veronica niet. Zij was opgestaan, en de tanden in de bovenlip bijtend teneinde niet almeteens te weenen, liep zij doelloos den gang in. |
|