| |
| |
| |
Boekbespreking
De druivenplukkers, door A. den Doolaard. Tweede Druk. N.V. Em. Querido's Uitgevers Mij. Amsterdam.
De eerste druk van dit boek hebben we nooit ontvangen. De tijd voor een uitvoerige bespreking is daardoor gepasseerd. Een enkel woord ter karakteristiek moge volstaan. Wie zich De laatste ronde nog herinnert, vindt hier dezelfde knappe beschrijvingskunst, de liefde voor het landschap. De opeenvolging van vrouwen, die De laatste ronde ten slotte kinderachtig maakten, is hier vermeden, De druivenplukkers is als compositie veel beter, alleen reeds daardoor. Overigens is de houding tegenover het leven niet veranderd. Het boek mist een geestelike waarde, ik bedoel niet moraal, of een bedoeling, of iets anders opzetteliks, maar het is uitsluitend zinnelik: wat dan het sterkst tot uiting komt in het erotiese: die mannen voor wie eigenlik niets anders op de wereld bestaat dan een vrouwenlichaam. Er is een trek, die voldoende gemarkeerd is, om De druivenplukkers ook hier boven De laatste ronde te stellen: de vriendschap die ontstaat tussen Andre en Vladja, al vermag Vladja tenslotte niets tegenover de hartstocht van Andre. In de geschiedenis van Von Stail en Marguérite blijkt misschien het duidelikst, dat de man die zich in de verhouding tot een vrouw op de een of andere wijze remmen laat, van de schrijver altijd ongelijk krijgt, ook al zijn de argumenten waarvoor hij week, gevoelens van eer.
Het Nederlands dat den Doolaard schrijft, is uitstekend en het verhaal heeft sterk aan boeiende kracht gewonnen.
v. H.
| |
De smid van Wilna, door Eric P. Kelly. Amsterdam. Van Holkema & Warendorf's U.M.N.V. (z.j.).
Een alleraardigst boeiend jongensboek over Polen in 1832: het verstoppen van de Poolse koningskroon, door de Czaar gezocht, toen op de korte dagen van vrijheid onder Napoleon een tijd van sterke russificering volgde. De Franse vrijheid, gesymboliseerd in de achtergebleven Fransman in de Poolse bossen, die er de vuren van Perkoen ontsteekt, mag wat onwaarschijnlik wezen, maakt het verhaal voor jongens waarschijnlik nog wel zo interessant.
v. H.
| |
Maartje Onverstand, door J.P. Zoomers-Vermeer. Amsterdam. Van Holkema & Warendorf's U.M. N.V. (z.j.).
In meisjesboeken moraliseert men nog graag zo'n beetje. Jongens voedt men graag op met ondeugende bengels, meisjes met brave kindertjes, die eerst wel een beetje ijdel, of een beetje kribbig, een tikje lui zijn, maar tenslotte toch echt lieve meisjes worden. Ook mevrouw Zoomers-Vermeer heeft dit recept gevolgd. Het is overigens niet onverdienstelik geschreven en zal - zoals het heet - zijn weg wel vinden.
v. H.
| |
| |
| |
Op Skalholt, door Gudmundar Kamban. W. de Haan. Uitgever, Utrecht z.j.
Deze breed opgezette roman, die in 2 dikke delen verschenen is, waarop misschien nog een vervolg zal verschijnen gelijk in het oorspronkelike, is een historiese roman van de zelfde allure als de werken van Sigrid Undset. Het belangrijkste verschil is, dat het verhaalschema veel eenvoudiger is.
De schrijver heeft de geschiedenis van Ragnheidur en Dadi uit allerlei historiese stukken bijeengegaard en heeft daarbij zoveel gegevens van wetenschappelike betekenis gevonden, dat hij in een bekend filologentijdschrift zijn vondsten betreffende deze merkwaardige geschiedenis, die in IJsland in de 17e eeuw zoveel opzien gewekt heeft, meegedeeld heeft, voor hij aan zijn roman begon.
Voor zijn roman heeft hij de methoden van histories-filologies onderzoek en de scheppende arbeid van de auteur op voortreffelike wijze verenigd, zodat het resultaat werd dat men van de moeizame arbeid niets anders merkt, dan dat men aan de historiespsychologiese nauwkeurigheid onvoorwaardelik geloof hecht.
De hoofdpersonen hebben het heroïese van de geweldige enkelvoudigheid der sagafiguren: zij vertonen een groot, sterk leven, dat met een buitengewone beheersing besloten blijft, waarvan slechts nu en dan een fel woord blijk geeft.
Ragnheidur, dochter van IJslands bisschop, een mooi en zedig meisje, houdt van Dadi Halldórsson, die echter niet in een positie is om haar hand van de bisschop te vragen. Er ontstaat een stille verloving tussen die twee. Langzamerhand groeien er praatjes, die ten slotte haar vader ter ore komen. Ten slotte eist haar vader, die streng is tegenover ieder, van zijn dochter tegenover de ganse gemeente de zuiveringseed. Wanneer zij dan ten aanhore van ieder in de kerk heeft moeten betuigen, dat zij in haar omgang met Dadi haar maagdelike reinheid heeft bewaard, wreekt zij zich door in de daaropvolgende nacht zich aan Dadi te geven. Als zij dan na een tijd zwanger blijkt te zijn, gelooft niemand aan de zuiverheid van haar eed.
De strengheid van haar vader tegenover haar en Dadi vormt het vervolg van het verhaal. Het leed en de kracht, waarmee deze gedragen wordt, het sterke afweren van de vader, het grootse dulden van Ragnheidur maken dit verhaal groots. Tot in de kleinste détails is het verhaal voortreffelik. Het is ook uitstekend vertaald, gelijk we van Dr. Annie Posthumus verwachten mochten.
v. H.
| |
Ontmoetingen door Mien Labberton. J.M. Meulenhoff, Amsterdam 1933.
‘Ontmoetingen’ van Mien Labberton heb ik twee maal gelezen. De eerste keer als roman. Maar toen zat de stichtelikheid me dwars. Deze stichtelikheid ontspruit niet op natuurlike wijze aan het eigen leven van het boek, aan de werkelikheid waarvan in het boek wordt verhaald. Ze is niet sekundair, maar primair.
Daarna las ik ‘Ontmoetingen’ als een stichtelike verhandeling. Maar toen zat de werkelikheid me dwars. Want die werkelikheid is er dan toch maar, en nu ze er is, moet de stichtelikheid er aan kunnen worden getoetst.
De stichtelikheid wordt in dit boek echter niet aan de werkelikheid getoetst; de werkelikheid wordt met stichtelikheid overladen. Dat geschiedt tot schade van stichtelikheid en werkelikheid beide. Het leven kan zo geen adem krijgen; het verstikt onder de last waar mee het wordt overstelpt. En de last zelf wordt niet gedragen, het blijft een last die dan ook de lezer drukken gaat.
Als Mien Labberton haar geloof wil propageren, best. Maar laat ze het dan niet doen in de vorm van een halve of hele roman. In de eerste plaats al niet omdat deze vorm zich daar nu eenmaal niet voor gebruiken laat. En in de twede plaats omdat ze, ongepaste middelen aanwendend, haar eigen zaak schaadt en daar is deze zaak toch te heilig voor?
J.H.
| |
| |
| |
Christus in het werkelijke leven door Jac. Petri. Uitgeversmaatschappij Holland, Amsterdam. 1933.
Noem het werkelike leven van tegenwoordig het jachtende, rusteloze, en Petri bezit de taal en de stijl om erover te schrijven. Petri heeft een voorliefde voor veel synoniemen en voor brokstukken van zinnen. Met deze middelen kan hij uitstekend de onrust suggereren van een geslacht dat binnen zo kort mogelike tijd tot zijn doel wenst te geraken en daarbij - teken der gespletenheid - meer energie verbruikt dan wanneer het in langzamer tempo zich voortbewoog.
Maar Petri schrijft in de hier verzamelde meditaties niet over het werkelike leven alléén. Het is hem erin te doen om Christus in het werkelike leven. Christus in het werkelike leven, dat betekent hier in de eerste plaats dat de onrust tot rust wordt gebracht. Petri moet nu óók de rust weergeven. En voor de rust geldt het ene, klare woord, de eenvoudige, gave zin.
Dit woord, deze zin weet Petri te zelden te vinden. Heel vaak blijft bij hem in stijl en taal het rusteloze dat het weergeven van de rust schaadt.
Ik oordeel hier naar de gedrukte tekst; misschien dat in gesproken vorm dit bezwaar minder geldt. Overigens een simpatieke bundel, die recht heeft op onze belangstelling.
J.H.
| |
Redding door Herman Robbers. N.V. Uitgevers-Maatschappij Elsevier, Amsterdam. 1933.
‘Redding’ lijkt zo op het eerste gezicht wel een Engelse feuilleton-roman. De effectenhandelaar Lunsing, vijftig jaar oud en vader van drie kinderen, wil enkele dagen rust hebben en zoekt die heel alléén in een zomerhuisje van een van zijn vrienden. Maar in ditzelfde zomerhuisje verblijft, zonder dat iemand het wist, nog een andere gast, het Jonge meisje Greetje de Bock, door haar stiefvader belaagd en daarom het ouderlike huis ontvlucht. Lunsing neemt op zich het meisje over de grens te helpen, maar deze belofte brengt hem in vele avonturen; de reis wordt nu eens verhaast, dan weer vertraagd door politie-onderzoek, een poging tot chantage, ziekte. Tenslotte gelukt het plan toch; Greetje wordt ongedeerd aan kennissen in Zwitserland afgeleverd.
De wereld denkt er het hare van; de geschiedenis is er waarlik ook vreemd genoeg voor. Doch Lunsing gaat vrijuit; wel heeft hij een warme genegenheid opgevat voor het meisje, maar hij heeft daar met geen woord van gerept en toen Greetje hem heel op 't laatst vertelde dat in Zwitserland ondermeer een jong ingenieur haar wachtte, die heel veel van haar hield en zij van hem, heeft hij haar aan die ingenieur afgestaan en is zelf de weg terug gegaan, naar een goedmoedige maar onbenullige vrouw en hyper-moderne kinderen die hij niet begreep, en gnuivende zakenvrienden.
Robbers is er in geslaagd dit avonturenverhaal psychologies te verdiepen! Dat zal hem niet meegevallen zijn, want het geval dat hij stelde was wel zo op het pikante af avontuurlik, dat het de schrijver in de psychologiese uitbeelding zeer belemmerde. Het was, psychologies gezien, een dans op het slappe koord. Die Robbers ondertussen meesterlik volbracht!
Altans wat Lunsing betreft. Die aanvaarden we, geheel. Greetje de Bock is veel minder; haar naïviteit lijkt ons al te overdreven. Bij iemand die zulk een lastige stiefvader heeft, zullen de onschuldgevoelens grondiger verstoord moeten zijn dan ze bij Greetje waren. En ook de hyper-moderne kinderen van Lunsing zijn niet naar het leven. Wat Robbers van hen ziet en beschrijft, is alleen maar de lichtelik karikaturale buitenkant.
Het geslacht dat nu jong is, valt blijkbaar buiten de gezichtskring van de schrijver; op een figuur als Lunsing echter vermag hij het volle licht te laten vallen, en één zo'n figuur draagt een heel boek.
J.H.
| |
| |
| |
Schat en Parel, door A.G. Barkey Wolf, Uitg. Mij. Holland, Amsterdam, 1933
Over het algemeen vertoont onze voorstelling van den rijkdom van den Bijbel aan zinvolle verhalen en kernachtige gedachten een beeld van zeer grove trekken. De groote lijnen in de Godsopenbaring hebben wij wel voor oogen. Ook willen we wel erkennen dat de Schrift een wegwijzer is bij uitnemendheid, maar de onderrichtende wijsheid van veel Schriftwoorden blijft ons toch dikwijls verborgen; o.a. ook omdat we den Bijbel niet met de noodige aandacht en rustige overgave lezen.
De lectuur van dezen bundel korte uitwijdingen, over soms slechts enkele woorden uit een Bijbelvers, lijkt mij bij uitstek geschikt ter overtuiging, dat de Heilige Schrift nog onnoemelijk veel rijker is aan juweelen dan ons, bij onze doorgaans toch te vluchtige bewondering, opvalt.
Niet ieder die deze schatten en parelen in oogenschouw neemt zullen de kleurschakeeringen en flonkeringen ervan misschien gelijkelijk en in evengroote verscheidenheid evident zijn als ze het voor den voortvarenden delver Barkey Wolf waren. Dat kan echter ook aan een te geringe ervaring of aan een al te omfloersten blik liggen.
Men late zich door dezen kenner gerust wegwijs maken om daarna met nog meerdere belangstelling af te dalen in de diepten waar goud en parelmoer geborgen zijn. Als het den lezers van dit boek gaat als mij, zullen zij zich steeds de ‘aangesprokene’ voelen en het is deze eigenschap van des schrijvers heldere inlichtingen die maakt, dat wij steeds geboeid toehooren. De U.M. Holland heeft aan haar reeks werken met speciaal stichtelijkopbouwenden inhoud m.i. een bundel van weer uitnemende kwaliteit toegevoegd.
d. Br.
| |
Zie de dagen komen, door Mr. Roel Houwink, H.J. Paris, Amsterdam, z.j.
Gaarne wil ik hier de aandacht vestigen op het verschijnen van dezen bundel Wijdingswoorden voor Gezin en Vereeniging. Er zijn in verzameld een aantal fragmenten uit den Bijbel en uit de gewijde Chr. Letterkunde.
De bedoeling van dit werkje is te dienen bij al die gelegenheden waar behoefte aan een korte godsdienstoefening bestaat.
Ik geloof dat deze bundel in een behoefte voorziet. Met goed overleg zal men van den stof ook zoodanig gebruik kunnen maken, dat men verschillende gedeelten zelf weer tot een passend geheel verbindt, al naar de omstandigheden dat verlangen.
d. Br.
| |
Saraï, door Ina Boudier-Bakker. Amsterdam, P.N. van Kampen en Zn. N.V.
Niet de versvorm is het boeiende in dit Bijbelse gedicht. Al lopen er wel hier en daar aardige regels onder door, vaker struikelt de lezer over stroeve plaatsen. De romanschrijfster had het vers zeker nodig om de oneigene, veraffe Bijbelsfeer op te roepen. Maar het gedicht boeit ons vooral als psychologise roman. ‘Ouderwets’ is deze psychologise roman, geen flitsende, puntige plastiek, maar brede beschrijving. Wat heeft Ina Boudier-Bakker in de Saraï-figuur gezien? De sterke vrouw, die strijdend voor haar liefde, rebelleert tegen de wil Gods, tot zij ten slotte ervaart, dat juist door die liefde God zijn wil heeft vervuld. Een niet begrijpen van de Goddelike wil door de mens, totdat het inzicht komt van een instrument te zijn geweest voor Gods doeleinden. Een vurig individu, dat na felle zelfhandhaving komt tot een nog half agnostise overgave:
Maar waar God liefde is, als Abram zegt,
Dan is mijn liefde een scherfje, gebarsten en geblutst,
Van 't groote Licht, en zóó zal God 't herkennen
Als deel van Hem. En om die helle vonk
Zal eens misschien, in dichte Hemelpoort
| |
| |
Van Abrams Vaderhuis, een klein, klein venstertje
Zich open doen, voor de arme ziel van Saraï.
Het is merkwaardig dat Ina Boudier-Bakker zich aangetrokken heeft gevoeld tot een Bijbels onderwerp, nog merkwaardiger dat ze het heeft gedaan om dit te zeggen. Ook is het typies, dat juist een Oudtestamentise gestalte haar heeft aangetrokken. Het O.T. gaat misschien ook in de Godsopenbaring tot de mensen van deze tijd aan het N.T. vooraf.
K.H.
| |
Klank en Beeld, door Alex Campaert. Het Venster, Uitgevers, Asten, 1932.
Alex Campaert behoort met Louis de Bourbon tot de dichters, die het meest de aandacht trekken uit de groep van het tijdschrift Het Venster. Ongetwijfeld heeft iemand als Campaert ook wel talent, maar de verzen, die hij ons hier onder de maar al te juiste verzamelnaam Klank en Beeld aanbiedt, zijn toch nog bijster weinig belangrijk. Het is, zeker, een genoegelik spelen met melodieuze zinnen en zijn fantasie is niet altijd onelegant, noch onoorspronkelik. Maar als criticus vraag je je toch lichtelik ontsteld af, hoe het mogelik is, dat in een tijd als de onze, nu de hele wereld op zijn kop staat, iemand zich zo egocentries kan vermeien in wat ‘klank en beeld’. Denkt deze dichter zo altemet ook nog wel eens over iets? Uit zijn verzen merk je weinig meer dan dat hij naiefweg voor zijn eigen plezier, en misschien ook ten pleziere van zijn vrouw aan wie hij zijn melodietjes opdraagt, naar aanleiding van natuur of lektuur wat kleurige zangerigheid uitfantaseert. Soms poseert hij met hevigheid (‘O God, ik kan niet méér dan vallen en verbranden’) maar het blijft ‘Vuurwerk’. Soms neigt hij ook tot een zekere breedheid (b.v. in Omdracht), maar ook hier komt hij niet uit boven stemmingspoëzie. Dit bundeltje is in geen enkel opzicht een vormgeving van geestelike waarden, zoals onze tijd nodig heeft.
K.H.
| |
Voor het Geluk onzer Kinderen, door Dr. I.H.J. Vos, Andries Blitz, Amsterdam.
Een medies-pedagogies werkje als dit kan ik in ons tijdschrift maar kort aankondigen. Veel nieuwe gezichtspunten opent het nu niet bepaald en het is wat omslachtig geschreven. Overigens zullen deze gematigd-konservatieve inlichtingen en raadgevingen van een ‘doodgewone huisdokter’, zoals de schrijver zichzelf noemt, wel nut stichten. Als medicus bekijkt hij de dingen zakelik en niet zozeer doordat hij een Kristelik georiënteerde zedeleer is toegedaan (integendeel) als wel doordat hij ‘het geluk der kinderen’ in het middelpunt stelt, kant hij zich tegen te ver gaande nieuwlichterij in sexuele zaken.
K.H.
| |
‘Tao’, Universeel Bewustzijn, 350 paraphrasen op de ‘Tao Teh King’ van Lao Tse, door C. van Dijk. Nederlandsche Keurboekerij, Amsterdam.
Ik heb het hele titelblad overgeschreven, dan weet u meteen, waar het over gaat. U ziet al weer, hoe veelzijdig een recensent, zelfs van een kristelik letterkundig maandblad, moet zijn. Intussen meen ik mijn recensentenplicht te hebben vervuld, wanneer ik getuig, dat de literaire waarde van deze parafrazen in versvorm minimaal is.
K.H.
|
|