Tien jaren.
Het is met een mengeling van gevoelens, dat we op de tien jaren terugzien, die met dit nummer worden afgesloten. Het is in de eerste plaats wel dankbaarheid. We zijn in de laatste jaren wel bewaard gebleven voor overschatting: de nuchtere feiten en de ons niet gespaarde kritiek behoedden ons daarvoor. Niettemin zijn we toch dankbaar, dat we tien jaren onafgebroken het oor hadden van een niet gering getal lezers en we steeds om ons heen een groep medewerkers hadden, die wel niet volkomen het verlangen konden stillen naar een belangrijke Christelike kunst, maar die toch deze eigen kunst uit de sfeer van uiterste onbelangrijkheid wisten te heffen en die in het redaktioneel werk de verfrissing en de afwisseling brachten, die tot voortwerken prikkelen. We hebben er ons ook in verheugd, dat enkele ouderen, die opzichzelf waren komen te staan in het literaire leven, zich bij ons aansloten. Van die ouderen is G. Schrijver ons door de dood ontnomen. We zijn dankbaar voor al het werk, dat verricht is en voor de invloed die Opwaartsche Wegen op andere Chr. tijdschriften heeft uitgeoefend, die zeker de literaire taak van hun blad niet minder ernstig zijn gaan opvatten. Zelfs beginnen enkele Chr. dagbladen ook deze doorwerkende kracht te ondervinden. Misschien is het overdreven dit alles op rekening van ons blad te schrijven, in alle geval vormt de arbeid in Opw. Wegen er een faktor, en een niet onbelangrijke faktor in.
Dat wij in alle opzichten voldaan zijn, verwacht niemand, die de ontwikkeling der laatste jaren kent. Het is misschien niet altijd takties geweest, toen wij de wending, die we voor ons zelf noodzakelik achtten, wat fors ook aan anderen wilden opdringen. Het is in alle geval nooit de bedoeling geweest er iemand persoonlik mee onaangenaam te zijn en had als grond niets anders dan liefde voor eigen kunst, dezelfde liefde, die ons tien jaar geleden en daarvoor reeds in Opgang het werk aan deed vatten.
Ik geloof niet, dat het nodig is met geringschatting te spreken over wat in deze tien jaren op het terrein van de Christelike literatuur tot stand is gebracht, evenmin om op dit jubileum te jubelen. Wij hebben trouwens nooit verwacht, toen wij het werk in Opwaartsche Wegen aanvaardden, dat er spoedig een grootse oogst zou zijn binnen te halen.
Daarom maken wij, zij het in bescheidenheid tegenover de grote figuur van hem, die deze woorden eens sprak, de moedige woorden van Prins Willem I tot de onze: ‘Men hoeft niet te hopen om aan te vangen, men hoeft niet te slagen om te volharden.’
DE REDAKTIE.