| |
| |
| |
Boekbespreking.
Lichte Vensters, door G. van Nes-Uilkens, Amsterdam. Van Holkema en Warendorf.
Dit boek wacht al 'n tijd op bespreking. Maar als ik eerlijk ben, moet ik zeggen, dat het me onmogelijk is het werkelijk, net als een serieus boek, te bespréken. Ik kan slechts getuigen, dat ik het aan alle kanten zoo'n onuitstaanbaar naar stuk werk vind, dat het een heele dobber is geweest, het uit te lezen en eigenlijk ben ik er nog niet heelemaal zeker van, niet af en toe stiekum een paar bladzijden gesmokkeld te hebben.
Mevr. Van Nes Uilkens gaf in haar ‘De Bergmannetjes’ het beste wat ze te geven had. Sindsdien is naar mijn inzicht elk volgend boek minder van qualiteit geweest dan het eraan voorafgaande. De stijl werd slapper en slapper, strooperiger en zoetiger, het taalgebruik almaar onserieuzer en de verhalen als zoodanig telkens een tikje weeër. De mode om trilogieën te schrijven heeft ook deze auteur eenige jaren geleden slachtoffer gemaakt. ‘Duikelaartje’ was nog lang niet onaardig, ‘Ingrid’ al veel minder en dit ‘Lichte Vensters’ is zoo slecht, dat het onbegrijpelijk wordt, hoe iemand, die gòed begon, zich zoo dood schrijven kàn. Sindsdien zijn alweer ‘Maretakken’ en ‘De Zoeker’ verschenen. Het laatste boek - nee, laat ik er maar liever over zwijgen.
Er is jammer genoeg nog een zeker publiek, dat smult van de mystiekerigheid en de flauwe romantiek in boeken als ‘Lichte Vensters’. Zoolang die menschen in voldoende mate koopers blijven van haar werken, zal de uitgever ze durven lanceeren en de auteur ze blijven schrijven. Ik voor mij hoop, dat 't niet erg-lang meer duurt!
P.H.M.
| |
Nieuwe Geluiden, door Dirk Coster. Vierde, herziene en bijgewerkte druk. Van Loghem Slaterus U.M. Arnhem, 1932.
Dirk Coster is geen literair leider en ook geen historicus, maar een ‘beschouwer’. D. w.z. een soort secundair kunstenaar, wiens vormgeving bestaat in het toetsen van anderer psychise inhoud aan zijn eigen norm en in het herdichten van hun treffendste verzen in zijn eigen, iets te vervoerd, maar toch boeiend proza. Alles wat over de onvolledigheid van de Nieuwe Geluiden enerzijds en het opnemen van onbeduidende figuren anderzijds is opgemerkt, stuit af op het feit dat deze bloemlezing in de eerste plaats een kunstwerk is, waarin de mens Coster, zoals hij zich in en door de verschillende generaties heeft ontwikkeld, zich uitspreekt. Coster heeft vooral die verzen opgenomen, waarin hij zichzelf het best kon bespiegelen. Doordat de verzen sentraal gesteld worden in deze beschouwingen, en niet het literaire leven, worden zij veel meer dan zij in werkelikheid zijn en soms zelfs bijna mythise grootheden. Ik geloof dat deze overschatting van wat een goed vers ‘doet’ typies is voor de zeer goede (misschien zelfs te goede) verstaander, die zelf geen verzen maakt. Ik siteer wat Coster over De Mérode zegt: ‘In niet meer dan vier, vijf verzen heeft hij de Calvinistische poëzie, die sinds tweehonderd jaar dood was, verstijfd in formules, (die misschien een groot leven verborgen maar dat leven niet vermochten te uiten) - hij heeft deze poëzie in wezen vernieuwd, en de thans ontstaande Calvinistische strooming in onze dichtkunst zal in dit handvol verzen altijd haar oorsprong moeten erkennen.’ Dit is goochelen met de historie, oftewel verpoëtisering van dezelve.
K.H.
| |
| |
| |
De Kleine Wereld, door Herman de Man 2e druk, De Nederlandsche Keurboekerij, Amsterdam, 1932.
Dit boek is een mislukking. Herman de Man is indertijd plotseling bekend geworden door Het wassende water en wordt sedert onder onze goede romanschrijvers gerekend. Maar blijkbaar heeft hij daarmee boven zijn literaire stand geleefd. Het heeft er alle schijn van, dat hij de man van een goed boek zal blijven. Meester Lampelaar was al een achteruitgang, maar deze Kleine Wereld is bepaald beneden peil. De inhoud wordt gevormd door de avonturen, die twee bedelaars beleven op hun schooitocht van Schoonhoven naar IJsselstein. Dat wil Zeggen, de schrijver had een ontzaglike hoop materiaal aan boeren-anekdotes en boerentypes opgezameld en heeft die aaneengeregen tot een soort verhaal. De schooiers zijn zo kennelik als ‘echte types’ bedoeld, dat zij wel niemand zullen overtuigen. Zij maken al te sterk de indruk van geconstrueerd te zijn, de ene meer goochem en materialisties, de andere meer goeiïg en wijsgerig. Natuurlik zou het wel gek zijn als onder de 250 blz. van dit boek niet enkele aardige waren, maar in hoofdzaak is het toch een onwaar en geesteloos produkt.
K.H.
| |
Juan in Amerika, door Eric Linklater. 1932, Amsterdam, van Holkema en Warendorf's U.M. (z. j.).
De erotiese en andere avonturen van een afstammeling van Don Juan in Amerika. Dit onmogelik en weinig verheffend verhaal wordt als zeer humoristies aangekondigd. Ik kan deze humor echter niet waarderen. Psychologiese of literaire fijnheid mist het ook.
v. H.
| |
Strijd tegen de ‘Slechte Tijden’-gedachte, door H. Th. Hamblin. Geaut. vert, J.L. de Boer, Hollandia-Drukkerij, Baarn, 1932.
Een nogal raar boekje, waar wij optimisme uit zullen leren. Ik geloof, dat het theosofie is, maar zeker weet ik dat niet. Er komen ook erg veel Bijbelteksten aan te pas.
K.H.
| |
Sara Vierhout, door Josine Reuling, Rotterdam, Nijgh en Van Ditmar, 1932.
Deze schrijfster heeft oog voor kleine trekjes, maar mist het vermogen tot een zinvolle compositie. Dit verhaaltje is daardoor ook geen roman geworden, maar een verzameling schetsjes, zonder kop of staart, zonder psychise ontwikkeling. Ook zonder wezenlike diepte. De karaktertrekken van al de opgevoerde personen blijven uiterlik. Dit tekort wordt niet verholpen door de ongewone, om niet te zeggen onwaarschijnlike, personenkeus: een tuberculeuse operazangeres, die geen moment wezenlik tragies wordt, met haar twee ietwat uit de band springende dochters, elk op haar eigen manier, die echter geen ogenblik bijster interessant worden. Nog eens, dit alles is niet zonder geest en scherpte gezien, maar met te weinig diepte en zin.
K.H.
| |
De moedertjes, door J.P. Zoomers-Vermeer Amsterdam, v. Holkema en Warendorf's Uitg. Mij. N.V. (z.j.).
Een goedgeschreven meisjesboek, wel wat konventioneel van motief: ziekte van de vader, zorgen en een happy end. Het niet-konventionele is het milieu. Vader is artiest, hij schrijft verzen voor liedjeszangers en cabaretartisten. Nans blijkt zelf ook gaven te hebben en door haar dansjes en liedjes weet ze haar moeder door de moeilikste tijd heen te helpen. Ik geloof niet, dat de kinderen uit onze kringen dit milieu goed begrijpen en waarderen zullen. Wel het gezin van Nans d'r vriendin Jeaan. Jeaan en haar moeilikheden is het best getekend en de hoofdstukken, waar Nans en Jeaan samen zijn (en dat zijn er gelukkig vele) zijn de beste van het boek.
v. H.
| |
| |
| |
De familie Harringa, door J. Riemens-Reurslag, v. Holkema en Warendorf's Uitg. Mij. N.V. (z.j.).
Dit meisjesboek is het eerste deel van de ‘Gele-Brem-Serie’, 4 deeltjes elk een afzonderlik verhaal, maar samen een geheel. Dit eerste deeltje is een juweeltje. Het is gevoelig, maar niet sentimenteel geschreven. Het bevat de geschiedenis van een Oostenrijks meisje bij Hollandse pleegouders. Zeer aan te bevelen.
v. H.
| |
De tien van Thor, door Willem Evers. Uitgave van J.H. Kok, N.V. te Kampen, 1932.
De waarde van dit boek zit niet in het gegeven, het is samengesteld volgens bekende recepten: een lastige H.B.S.-klas, een leraar die meevalt, als je hem maar persoonlik leert kennen, een kampeertocht, eenige vrienden, waarvan de 2 besten in stand aanmerkelik verschillen, een andere ‘rijkaard’ met minder prettige eigenschappen, enz.
Dat dit alles de schrijver niet tot een verwijt hoeft gemaakt te worden, zit in het feit, dat hij er een aardig, boeiend geheel, toch niet zonder persoonlik cachet van wist te maken. Het Christelike element in dit verhaal is niet opdringerig, en toch niet al te angstvallig weggehouden. Ik geloof wel, dat dit boek het doen zal, terwijl we het voor onze jongens als gezonde lektuur mogen beschouwen.
v. H.
| |
Van Indianenjongen tot Medicijnman, door Laura Adams Armer. Amsterdam, van Holkema en Warendorf's Uitg. Mij. N.V. (z.j.).
Dit is een merkwaardig jongensboek. De schrijfster woont te midden van de Navaho-Indianen, is onder de bekoring gekomen van 't landschap, de bevolking en de oude verhalen. En zo is een Indianenverhaal ontstaan, dat in geen enkel opzicht lijkt op de Roodhuidenverhalen uit andere jongensboeken. Zij beschrijft het leven van een jongen, die gelooft in de overleveringen van zijn geslacht, en door grote weetlust en vrome aandacht gedreven, zich eigenschappen weet te verwerven, waarom de zijnen hem als medicijnman erkennen. Het is natuurlik moeilik te kontroleren, of het de schrijfster - wetenschappelik gezien - gelukt is de innerlike beroeringen van een Navahojongen te verstaan, maar zij is toch in alle geval wel ver gewandeld op de weg, waarlangs het een blanke mogelik is iemand van een ander ras te verstaan. Dat die weg met liefde gewandeld is, blijkt op tal van plaatsen.
De vraag blijft nog, hoe onze jongens op dit boek zullen reageren. Het is eenvoudiger alle ‘wilden’ als bloeddorstig en gevaarlik, of als fantasiehelden voor te stellen; ze te begrijpen is moeiliker, maar lonender. Daarom wens ik dit boek van harte veel geboeide jonge lezers toe.
v. H.
| |
Katholiek verzet, door Anton van Duinkerken, N.V. Paul Brand's Uitg. Bedrijf, Hilversum 1932.
Anton van Duinkerken's verzet tegen Marsman, Coster, ter Braak, Gide, Proust, Spengler, Walch, Donker en Jan H. Eekhout richt zich tegen hen als de verachters van de logisch-bouwende rede, tegen den modernen mensch als den probleemsteller bij-voorkeur. In hen bestrijdt hij hen, die de laatste en eenige konsekwentie van ernstig nadenken niet willen trekken op straffe van zichzelf te verliezen; degenen, die een slecht gebruik maken van hun vrijen wil en inplaats van waarde te hechten aan de sluitrede der middeleeuwen zich overgeven aan de psychologie, waar binnen alles problematisch wordt en fataal.
Bovenal is v. Duinkerken een tegenstander van het beginsel der Reformatie, die de autoriteit der Kerk miskende en daarmede den Vrijgeest vrij spel liet. De hopelooze decadentie van het
| |
| |
denken is volgens v. D. hiervan het droevig gevolg. Luther, die de bekoring onweerstaanbaar noemde en volgens v. D. daarmede de dierlijkheid van den mensch aanvaardde, heeft heel wat op zijn geweten. Telkens duikt in dit boek des schrijvers weerzin tegen zulk een uitspraak, waarmede dan o.a. de loochening der goede werken en der werkheiligheid verband houdt, op.
Als v. D. protesteert tegen hen die zich met een handomdraaien van de middeleeuwen afmaken door ze eenvoudigweg duister te noemen, moet hij begrijpen, dat hij in het zelfde euvel vervalt door zich op deze wijze van den Reformator af te maken. Het is te betreuren, dat een ontwikkeld man als deze schrijver in zijn opkomen voor de geloofswaarheden van het Christendom, nergens blijk geeft van waardeering voor de principes van hen, die als navolgers der Reformatoren een minstens even hoogen norm erkennen voor het leven als de groote leeraar der middeleeuwen, Thomas van Aquino, wiens hartstochtelijke discipel Anton van Duinkerken is.
Wij willen hem niet met gelijke munt betalen door te beweren, dat zijn opstellen, nu ze zich als ‘katholiek’ verzet kenmerken, eigenlijk toch ook maar weer weinig waard zijn. Integendeel. Wij wenschten wel, dat een dergelijk verzet, waartoe een in het reformatorisch beginsel wortelende overtuiging niet minder aanleiding geeft, van onze zijde zoo indrukwekkend en vurig was gepleegd. In vele gevallen, waar v. D. den middeleeuwschen mensch met zijn aanvaarding van het gezag der Kerk en het goede gebruik van zijn (door genade) verlicht verstand als voorbeeld voor oogen stelt, zouden wij eenvoudig den christen, den protestantschen geloovige, wiens denken en doen zich richt naar den gezaghebbenden eisch van Gods Woord, hebben kunnen plaatsen. Wij geven dadelijk toe, dat de miskenning, althans ontveinzing, van deze autoriteit der Schrift bij de nietkatholieken - dus volgens v. D. egaalweg: protestanten - evidenter is dan bij zijn genooten de ontduiking van het gezag der Kerk; v. D. zal echter wel niet willen ontkennen, dat in dit opzicht tegenover zoogenaamde katholieken niet minder te ‘verzetten’ valt, dan tegenover de ‘zoogenaamde’ protestanten.
Intusschen zijn wij hem als mede-christen dankbaar voor zijn protest tegen den geest dezer eeuw. In zaken van literatuur staan wij naast hem in het pleit voor een kritiek, die reageert vanuit de impulsen van een levensbeschouwing.
Met voorbijzien van het leergeschil, waarover we het dispuut om velerlei, begrijpelijke, redenen hier niet voor de zooveelste maal herbeginnen, hebben we van dit ‘verzet’ als christelijk protest herhaaldelijk met instemming kennis genomen.
d. B.
| |
Aan vaste hand, door Amy le Feuvre, J.N. Voorhoeve, den Haag.
Dit is het vertelsel van het schilderesje, dat terecht komt.
Tallooze romans bestaan er - het zijn de zonder blikken of bloozen als ‘christelijk’ betitelde verhalen - die geschreven werden met het eenige doel: te vertellen van een bekeering. Deze romans hebben een evangeliseerende strekking. Van dat doel en die strekking op zichzelf valt niets kwaads te zeggen. Maar.... er is in de meeste gevallen iets zeer opmerkelijks in dit soort lectuur. Na de bekeering gebeurt er weinig meer, om de eenvoudige reden, dat het boek nadat ze heeft plaats gevonden, meteen ‘uit’ is; en vóór dien tijd geschiedt er eigenlijk ook niets meer dan het kunstmatig bewegen van ledepoppen met een opvallende gelijkenis-aanelkaar, zooals we die in de ‘confectie’ en in de ‘mode’ aantreffen.
De vertooning van het poppenspel van dames en heeren: voetje-op, voetje-neer op weg naar huis en van huis, deurtje-open, deurtje-dicht, zij is in de kamer, hij stapt binnen, zonneschijntje, regenbuitje tusschen de coulisse van het ‘verlaten’ landschap, hij bromt, zij snikt, hij glimlacht en zij bijna (het schema is oneindig) is inderdaad wel bewonderenswaardig.
Alleen maar, je herkent dadelijk de welbekende ‘lijzen’: jong, levenslustig; hoog voorhoofd, fijnbesneden neus, zachtkrullende lippen, diep-ernstige blik, forsch-gebouwd, gebronsd gelaat, schrander gelaat....
En de persoon achter het ‘zeiltje’ houdt preekjes en spreekt vermaninkjes, zegt: dag, jij hier, ik dacht, ik wist niet, hoe blij ben ik; ze geven elkaar een handje tusschen het decor, een kusje, en de vogel fluit bij monde van den spullebaas.
| |
| |
Intusschen staat de Heer tusschen het beschilderd doek te wachten voor de slotacte. Voorheen klonk af en toe Zijn stem in het ‘dictee’. Dan zegt de baas: Dacht je, dat het mijn hand was, die jullie dit vertoonde? Neen - het was Zijn hand.
Dit is niet om te lachen. God tusschen de marionetten. Laten we toch - bij al onze goede bedoelingen - voorzichtig (beschroomd) zijn.
d. B.
| |
Kinderen, door Hélène Swarth, J.H. Kok, N.V. Kampen, 1932.
Als we over dezen bundel zouden moeten oordeelen zonder daarin de schrijfster te betrekken, dan zouden we zeggen: geslaagde navolging in den trant van de dichteres Hélène Swarth. Hiermede is o.i. dit werk voldoende gekarakteriseerd. Wat de oude dame, Hélène Swarth, in de laatste jaren publiceert, is het ‘fraaie’ werk van een, die het vak der woord- en verskunst verstaat en het materiaal gemakkelijk verwerkt. Het product staat duidelijk te prijken met den bekenden stijlsmaak van haar, die het ontwierp en voltooide. Een massaproduct behoeft niet smakeloos te zijn, maar het ‘nieuwtje’ is er op den duur af.
Deze verzen hebben het kinderleven tot onderwerp bij de voorstellingen, die het doorsneeprentenboek van de Sinterklaasweek ervan geeft: het Kind met de attributen: pop, hoepel, zeepbel, kerstboom in de entourage van bloem en blad, het sprookjesland, bij 't knappend haardvuur en het witte bedje.
Wie deze herinneringen, als de schrijfster zelf, nog eens op wil frisschen, kan hier bij fraaie poezij genoeglijk terecht.
d. B.
| |
De Windharp, Verzen door Margot Vos, De Waelburgh, Blaricum 1932.
Ter kenschetsing van den levensbodem, waarin het dichtwerk van Margot Vos wortelt, mogen de volgende strofen, achtereenvolgens uit Middernacht en Gemeenschap dienen:
En tot haar bronnen daalt
En lang, lang luistert naar
Ik ben de feilbare, keer tot mij
Uw brandende oogen, ik zal ze betten!
Mijn eigen schaamte zal u ontsmetten
En zuiver doen worden van makelij.
Ik ben de feilbare, schuw mij niet!
Wij zullen samen den godsweg zoeken,
Met heil'ge aandacht de levensboeken
Opslaan en vinden het liefdelied.
Haar geloof in het socialisme belijdt deze dichteres in allerlei verbeelding. In een vorigen bundel ‘Vlammende Verten’ was haar belijdenis directer en eenvoudiger. Het religieuze gevoel in deze verzen is pantheïstisch.
De wereldhervormende werkelijkheid van het Kerstfeit verkrijgt als mythe in een bewerking zin voor de komst van het Socialistische Rijk.
Niettemin, uit haar verzinking in de natuur herschept Margot Vos bloeien en vergaan hier en daar tot boeiende schoonheid.
d. B.
|
|