Opwaartsche Wegen. Jaargang 10
(1932-1933)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
Een merkwaardig debuut.Ga naar voetnoot*)Jan Walch vertelt in een inleidend woord tot de roman De Twijfelaar van de verrassing, die dit boek hem heeft gebracht. Omdat het zo geheel zonder literaire fraaiigheid was, zo echt, eenvoudig en natuurlik. Ook voor mij was het een aangename verrassing. Omdat hier, na Rijnsdorp, maar volkomen onafhankelik van hem, het Gereformeerde leven, zoals het onder de kleine burgers in eenvoudigheid leeft, opnieuw op de daad is betrapt. Ook omdat Limburg de kunst verstaat, zonder in de gekompliceerdheid van het ontstaansproces van elke handeling zich te verdiepen, dus het leven latende in de vanzelfsprekendheid, waarin het zich aan ons voordoet, het als ons leven te doen herkennen. Hier ligt ook de zwakke kant van zijn werk: schrijvende in argeloosheid, is hij gedwongen de uiterlike omstandigheden een belangrijke rol te doen spelen. Niet altijd is het hem mogelik bij de aanwending van deze uiterlike middelen de illusie van vanzelfsprekendheid te handhaven. Dat hij toch in belangrijke mate slaagt in zijn opzet, komt door twee dingen: hij kan boeiend vertellen en weet een gesprek tot zijn kernzinnen terug te brengen, zonder de natuurlikheid van het gesprek te schaden. De Twijfelaar is de geschiedenis van een Gereformeerde jonge man, die uit zijn zekerheid wordt geslagen door de ontnuchterende wijze, waarop hij tekortschiet, als hij met een Roomse vrouw over het geloof komt te praten, en de moeilikheden, waarin hij komt, als hij gaat houden van een meisje, dat even zeker weet, dat zij haar Roomse geloof nooit los kan laten, als hij, dat hij tot haar geloof nooit over kan gaan. Een roman van de twijfel is zijn boek ondanks titel en gegeven niet geworden; het verhaal van de liefde van Johan Groener en Lena boeide de auteur te veel om al zijn aandacht te geven aan de geestelike tobberijen van Groener. Toch, uit de belangstelling voor de Roomse kerk en tegelijk de scherpe, maar ongemotiveerde, instinctieve afwijzing er van, met tot slot de berustende, een Protestants publiek niet geheel bevredigende oplossing, wettigen het vermoeden, dat voor de auteur in opzet de twijfel wel het belangrijkste element van zijn roman was. Hoe is dit twijfelmotief uitgewerkt? In de eerste plaats heeft Groener door gebrekkige kennis en door zijn opvoeding gemeend, dat de waarden van het Evangelie in de Roomse kerk zo goed als geheel waren verloren gegaan, terwijl ze bij onze orthodoxie zonder enige deformatie zuiver waren opgeborgen. Zijn moeilikheden zijn daardoor van intellektuele aard. Een theologie als de zijne is zozeer een afgerond geheel, dat ze intellektueel een onbeperkt vertrouwen geeft, maar ook zo, dat het falen van de argumentatie in één opzicht het vertrouwen in het geheel schokt. Het drong te laat tot hem door, dat de R.K. theologie even goed als denkwerk een prachtig sluitend geheel is, waaraan de knapste godgeleerden van vele eeuwen gebouwd hebben. Tenslotte begrijpt hij intuïtief, dat argumentatie dwaasheid is, en voor hem als leek bovendien een gevaarlik strijdmiddel, en hij Zegt tegen de pastoor al zijn angst voor en afkeer van de leer der eucharistie op | |
[pagina 83]
| |
een wijze, die disputatie buitensluit. Hierdoor sloot hij zich wel voor verdere beinvloeding door de leer der R.K. kerk, maar had hij tevens de intellektualistiese basis, waarop hij meende, dat zijn geloof rustte, voor zichzelf ondergraven. Zo houdt hij tenslotte dan ook een zeer negatieve belijdenis over, n.l. dat de mis ‘een vervloekte afgoderij’ is. Verder komt hij in dit boek dan ook niet. Wanneer dan ook deze strijd in Johan Groener de hoofdzaak was, dan zou het gegeven en zijn oplossing, hoewel volstrekt niet ongewoon en ook niet minder ernstig dan wanneer de oorzaak van de twijfel van andere aard was, toch vrij armzalig zijn en kon men met een hoe-is-het-mogelik-gezicht over kortzichtigheid het hoofd schudden. Maar er is hier niet uitsluitend een intellektualistiese beklemming. Juist omdat het dit niet is, verzet hij zich onberedeneerd in het gesprek met de pastoor. Intellektualistiese twijfel mag een te sterk lijkende argumentatie met geweld van zich afduwen, de twijfelaar komt er toch niet van los en tobt er verder mee, tot hij er zich werkelik van bevrijdt of er aan ten onder gaat. Bij Groener was het anders. Intellektueel weet hij de weg niet meer, maar toch blijft hij aan de gegrondheid van wat hem als kind geleerd en als jonge man vertrouwd geworden is, vasthouden. Zijn liefde voor Lena bracht hem wel tot een zekere tegemoetkoming tegenover het katholicisme. Zijn bereidheid om met de pastoor over het geloof te spreken, was echter niet volkomen gemeend. Hij had veel voor Lena over, en wilde nog wel meer voor haar doen dan het afleggen van een paar bezoeken bij de pastoor, maar hij kon er niet heengaan in de hoop, dat de pastoor hem zou overtuigen. Daarvoor waren katholicisme en afgoderij in zijn voorstelling te nauw verwant. In zijn bruuske afwijzing is dan ook niet in de eerste plaats afweer tegen wat hem intellektueel onaannemelik was, maar hij wil zijn verhouding tot God veilig stellen, hier is een geloofsreaktie. Hier is voor hem een zekerheid, die onaantastbaar moet blijven, van waaruit hij met zekerheid spreken kan. Bij vooropgestelde zekerheden is geen mogelikheid tot principiële bespreking. Dat is wat alle bespreking van religieuse verschillen zo moeilik maakt; inzicht en geloof zijn bij velen zo nauw verbonden, dat vaak op de plaats waar men een argument verwacht, een geloofsgetuigenis klinkt en dat soms domheid en onwil lijkt, wat niets is dan een krampachtig vasthouden aan het geloof. Men kan dat zwak noemen, oppervlakkig, toch is daar ook de eerbiedige huivering voor het heilige, waarbij bediskussiëring reeds aantasten van heiligheid is. Hoewel het er op lijkt, in wezen is dit dus geen intellektueel verzet, maar een intuïtief teruggrijpen naar de grond van het geloof. Daarom is in Johan Groener wel het geloof aan zijn theologie geschokt, en wel leeft hij niet diep genoeg om zich op de waarachtige grond van zijn geloof te bezinnen, maar er is toch in hem gebleven de bereidheid om het leven te aanvaarden, er van te maken wat hij er van maken kan, in het vertrouwen, dat Gods wegen, ook met hem, wijsheid zijn. Jan Walch spreekt van fatalisme, maar er is groot energiebetoon, zowel in de wijze waarop hij zich maatschappelik zelfstandig weet te maken, als waarop hij tegen de rede in, aan Lena trouw blijft. Het verhaal van de liefde tussen Johan en Lena, de oude vraag, of ze elkaar toch nog zullen krijgen, heeft voor een belangrijk deel het grondthema van het verhaal overwoekerd. Als kompositie is het daardoor niet onberispelijk, waarbij nog komen enkele onhandigheden in het verhaalschema, waarvan de hinderlikste is de grote toevalligheid der gebeurtenis, die de wending in het verhaal brengt: dat Johan en Lena elkaar zo onverwacht zien en de konsekwenties waartoe dat bij Lena leidt. | |
[pagina 84]
| |
Toch is de roman van Johan en Lena's liefde een eenvoudige, boeiende geschiedenis. Dat kan de onbeholpenheid van een enkel détail niet verduisteren. Daarvoor is er te veel rake opmerkingsgave in het boek: de sobere maar juiste tekening van het bollenbedrijf, de goede uitbeelding van Lena's ouders. Toch is het goed op te merken, wat voor onheil de onbedrevenheid van de auteur om de geliefden tot elkaar en het verhaal tot een voorloopig slot te brengen, inhoudt. Het is hem gelukt om de lezer in de waan te brengen, dat Johan en Lena voor goed van elkaar verwijderd zijn. Er is bij Lena zelf ook zoveel oprechte gezindheid om Johan te vergeten, dat we geloven, dat slechts een wonder Lena nog tot hem terug kan brengen. Tot zover is het voortreffelik. Maar nu moet Lena eerst ziek worden, daarna volgt de zwak gemotiveerde konklusie dat Lena niet voor 't kloosterleven geschikt is. Vervolgens komt ze als huishoudster in een dorp, dicht bij Johan in de buurt. Zij zien elkaar nooit, totdat Johan met een knap, rijk meisje naast zich Lena voorbijrijdt. Lena, die zich zo sterk had weten te houden bij alle aandringen van Johan, krijgt het nu zo te kwaad, dat ze hem zelf gaat opzoeken. Dan trotseert ze plotseling een breuk met haar familie en de kerk. Verder is 't vervolg vrij aannemelik, al is er in het laatste gedeelte ook nog wel een en ander, dat naar het theatrale zweemt. Ik sprak zoëven van een ‘voorlopig’ slot. Want dit boek vraagt een vervolg. Niet omdat het voor een ‘Christelike roman’ wat onbevredigend is, dat Johan toestemt in een voor de pastoor te sluiten huwelik, waardoor hij ook goed moet vinden, dat hun kinderen in de R.K. kerk zullen worden gedoopt, maar omdat nu de moeilikheid pas begint. Wat komt er van dit huwelik terecht, wat voor betekenis heeft het voor Johan's geloof? Met belangstelling zien we uit naar een antwoord op deze vragen.Ga naar voetnoot1) VAN HAM. |
|