Opwaartsche Wegen. Jaargang 9(1931-1932)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 295] [p. 295] De vreemde vlucht door Jan H. Eekhout. Aan de nagedachtenis van L.E. : Was 't al verloren? - Langzaam liepen zij, Als alle goede dagen, door de zachte Scheemring van 't park, alsof geen karos wachtte Aan 't eind der voorjaarslaan.: Was 't al voorbij? - Geen trek verried hun angst-doorschicht ontroeren. : Het was als alle dagen en geen vlucht. God zou hen hoeden. Klonk daar geen gerucht? Achter elk struikgewas kon onraad loeren! - : Zij beiden hadden 't altijd wel vermoed, En zij verfoeiden Marie Antoinette, Die speels en dwaas verstoorde de etiquette. Zij deugde niet voor 't Fransche vorstenbloed. - : Waarom juist haar? De koning, toch al teeder En weiflend, had een andre vrouw behoefd. Zijn huwlijk had hen mateloos bedroefd. Wreed dreigde 't heden, 't morgen wellicht wreeder! - : Wel zong de tijd een vreemde melodie. Een danse macabre? Zouden ze eens nog keeren? Vervuld worden hun laatst en liefst begeeren De vreedge rust in 't graf te Saint Denis? - Zij wisten dat zij saêm hetzelfde dachten En de een zag strak en stil de ander aan. Scherp knerste 't hek. Zij zagen 't voertuig staan. Een man begroette hen. Zij negen, lachten. [pagina 296] [p. 296] : Het was als alle dagen en geen vlucht. - Zij stegen in.: God zou hen zeker hoeden. Waarom toch waren zij zoo vreemd te moede? - Een ster sprong open aan de milde lucht. 't Portier sloeg dicht. Een stem sprak hun: ‘Bonne chance.’ Zij negen, lachten.: Waren zij dit, daar, In die kristalruit, Adelaïde, Victoire, Dochters van Louis Quinze, Mesdames de France? - Vorige Volgende