Opwaartsche Wegen. Jaargang 8
(1930-1931)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 514]
| |
Van Oosten's vuurwerkGa naar voetnoot1).Dit wordt het vers niet, dat het worden moest - niet wijl ik weifel, maar wijl ik niet wil; 'k Heb altijd graag naar 't vuurwerk gekeken: een kinderlik vermaak van sensatievol bombardement en bontgekleurd vuur. Het vuurwerk van Van Oosten's vernuft is in wezen verschillend van dit onschuldig spel, al heeft het wel de schijn van kleurige speelsheid, en al verspreidt het dezelfde tranende rook en laat het hetzelfde stikkeduister na de laatste knal. Van Oosten's vuurwerk is niet een laatste opleving van feestvreugde, een juichende stoot in de nacht. Het is een cyniese geestigheid, waarachter de schrijver niet eens zijn pijnlik gelaat tracht te verbergen. Toen ik over Van Oosten's eerste bundel schreef, wees ik er op, dat deze verzen uit de nood waren geboren, dat elk vers aan het slot hijgde naar verlossing, eindigde in een kreet. Van Oosten kan de maatschappij niet aan, en op zijn dwingend vragen om een uitweg, heeft men hem slechts burgerdeugd voorgehouden, en een dwaas vriend zag in zijn ellende de winst van een goed vers. Nu was voor Van Oosten God en maatschappij nauw verbonden en aan God verweet hij wat de maatschappij hem niet gunde. Of zo al niet, hij voelde zich toch Gods verworpene, als de maatschappij hem tegen was. Nu is hij begonnen de maatschappij te haten en heeft hij zich er toe gezet ‘om met plezier die wereld weder te sarren voor niemandal’ en hij verheugt er zich over dat de distel zo welig tiert, ook bij weinig voedsel. Alle brave burgerdom wordt nu gehoond: het bezit, de macht der bazen, de romantiek van een stille maanavond, de dood, de paring, de kraamkamer, het avondgebedje, de onnozelheid. Maar de onverloren zoon, de brave zelfgenoegzaamheid haat hij het meest. Dat is ook om wild bij te worden. Van Oosten, die het uitgegild heeft, moet de mens, die van de wereld slechts een slaperige, onbeduidende zekerheid kent, wel haten. Maar achter al die schimpscheuten klaagt Van Oosten's nood nog: hij wacht nog altijd op het verlossende woord. Want dit is het, waardoor de schrale troost | |
[pagina 515]
| |
van zijn raadgevers hem zo prikkelde, hij wacht een woord van buiten hem. Van Oosten is een romantiese geest - hoevelen zullen het na dit vuurwerk nog geloven? - en hij hoopt op een plotselinge openbaring, hij wacht een wonder. En - een wonder ervaart men, wanneer men het niet verwacht. Daarom is de spot van deze dichter zo pijnlik, omdat hij ook, ja in de eerste plaats zichzelf wondt. Want in zijn hart is hij nog jaloers op de eigendom, de macht, de vreugde van de maannacht, de zekerheid. Daarom zijn deze verzen van aanklacht en spot het roerendste gebed. Van Oosten beschuldigt zich, dat hij al deze dingen aangerand heeft. Want hij heeft ze aangerand, omdat hij er nog niet buiten kon. Misschien helpt deze spot hem van deze demon af. En krijgen zijn dwaze vrienden nog gelijk, dat de nood hem gebracht heeft tot het zuivere vers: waarin niet de wrange hoon, maar een mild begrijpen is. Van Oosten heeft voor deze strofen een vorm gekozen, waarin niet de minste uiterlike fraaiïgheid is. Zijn overbodig woord- en beeldgebruik van vroegere verzen is verdwenen. Blijft: zijn scherpte van geest. In elke strofe ongeveer is één regel die het vers draagt: een treffer. Meestal is het de laatste regel. Op bladzij 14 zijn er twee: | |
Drama aan den slootkant.De hoeve-hond bij nacht, betwistte mij de plank,
Wie sterk als hij is, hoeft geen mensch te vreezen,
Maar giftig spek zou hem te machtig wezen -
Zóó heb ik hem tot mijn overtocht genezen,
bij 't eerste haangekraai gaf hij den laatsten jank.
Op pag. 15: de 2de regel: ‘de dood per rijwielband is vriendelijk en glad.’ Enz. En toch - dit is van Oosten met me eens: dit is het vers niet, wat het worden moest. En ook, dat hij nog te veel ziet op zichzelf, en ook zijn levensnood nog te veel in de vorm van een spel ziet. Wat Van Oosten wil, ik weet het niet. Maar God wil levensaanvaarding. God wil geen spel. Van Oosten is zo geestig, zo pijnlik geestig, dat hij er zijn ziel mee vermoordt.
VAN HAM. |
|