Opwaartsche Wegen. Jaargang 8
(1930-1931)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 443]
| |
Religieuze poëzieGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 444]
| |
Onder de nieuwste Roomsche poëzie neemt het werk van Gerard Wijdeveld in dit verband een bijzondere plaats in. Dit is inderdaad waarachtige, Christelijk moderne poëzie, al is de begripswereld hiervan dan ook af en toe geheel tot de Roomsche beperkt. Wijdeveld's vormend vermogen is in staat gebleken, zij het ook met gebreken en fouten, een eigen visie, een eigen rythme te geven. Voor een Christelijk dichter zal er altijd een zware strijd zijn tusschen de overgave aan God en het tegelijk bewaren van eigen individualiteit, zonder welke persoonlijke creativiteit onmogelijk is. Volledige overgave immers aan z'n object: het zich overgeven in aanbidding aan de wonderen Gods zou voor hem zwijgen beteekenen. De hoogste en diepste geheimen blijven ongezegd. Des te grooter wonder en des te rijker genade is het voor den Christendichter, dat hij soms, juist door de overgave, zijn krachten voelt toenemen: door het zich verliezen in God schijnen inspiratie en vormkracht te stijgen. En gedichten, die de teerste en diepste Christelijke heilsfeiten verbeelden, zooals b.v. het prachtige ‘Annunciatie’ en ‘Visitatie’, zijn ongetwijfeld tot de beste uit deze bundel te rekenen. Ontroerend is de diepe eerbied en fluisterend teere aanbidding die uit deze woorden spreken: | |
Annuciatie.Gabriël, engel, die God naar Nazareth zond,
die, sneller dan het licht reizend, Maria vond,
heeft zich geheel gebogen voor die kleine Maagd
en, spraakloos blijvend, achter zich een woord gevraagd.
Want achter kwamen, stonden en negen met hem -
hij was de heraut voor die stoet, hun aller stem -
Engelen, Serafijnen, Cherubijnen, Tronen,
heel het witte hof, aan het einde de drie Personen,
zingend, een eeuwig vleugelend lied, een lied,
of het nooit meer stillen kon. Hij, één stem, begon
- zwijgen rondom, waarin z'n woord onzeker stond
als in zwaar stormen een dun en hulpeloos riet,
als een kleine figuur, die in een afgrond ziet.
Eerste hulplooze woorden. Toen groeide zijn stem;
hevig, tot bijna fluisteren, heeft hij gezegd.
Een groote, volkomen stilte viel over hem
als over gansch het heelal. Hij neeg tot den grond,
heel het hof en de Drie negen mee tot den grond
en wachtten, diep gebogen, op Maria's mond.
| |
[pagina 445]
| |
Maar toen Maria, zacht en vast, ja heeft gezegd,
heeft zich de Tweede der Drie in haar schoot gehecht.
De stoet heeft zich diep, diep gebogen. Toen opgetogen
herrijzend, keerend, het lied hervat, een toon hooger.
De visie in de meeste van deze gedichten sluit zich ten nauwste aan bij de middeleeuwsche gevoelswereld, zooals die zich in de Hollandsch-Vlaamsche beeldende kunst openbaart, maar is toch geenszins archaïseerend in zijn vormgeving. Het rythme is eenigszins stroef, maar dikwijls zuiver en oprecht, hoewel in sommige gedichten (Sint Judas, De Wedervinding) krachteloos en verbrokkeld en niet tot een heldere klaarte van plastiek uitgegroeid. Misschien zijn deze verzen te vroeg en te voorbarig geschreven; zegt Rilke niet terecht, dat gedichten moeten groeien en rijpen als vruchten? Bepaald hinderlijk is hier en daar de navolging van Marsman; dan is de dichter ongetwijfeld op z'n slechtst. In ‘Kruis’, ‘Nachtwacht’ en ‘De reis der drie koningen’ met een zin als: ‘.... nachten, nachten dat deze stoet
reeds reisde. Waar bleef het begin van den tocht?’
worden ons niet meer dan eenige onverwerkte elementen van Marsmans poëzie voorgezet, die echter te weinig ernstige ‘bekommernis om de vorm’ toonen, dan dat ze een vergelijking hiermee zouden kunnen doorstaan. Te gewild kinderlijk à la Van Ostayen is ‘Kinderlijk lied’, dat uit de toon van den bundel valt. Maar niettegenstaande deze bezwaren moeten we toch dankbaar zijn, dat er eindelijk weer iemand gevonden wordt, wien het vermogen gegeven is ons met ontschoeide voeten en in eerbied zwijgend te doen staan op heilige plaatsen, die te lang reeds door ons vermeden werden, iemand, die ons met diep ontzag tot vlak voor de hemelsche heilgeheimen voert om ons iets van Gods heerlijkheid te laten zien, iemand, die ons in onze eigen taal de groote werken Gods verkondigt. Ten besluite wil ik nog een specimen van deze poëzie geven in het sobere, maar juist in dien eenvoud ontroerend | |
Lied.Er is een Lam, dat bloedt.
Er is een Lam, dat bloedt -
en ik, die Hem aanschouwen moet
en van mijzelven zeggen moet:
ik ben het, die U bloeden doet.
| |
[pagina 446]
| |
En dat ik U zoo bloeden zag
zal 't mij behoeden eenen dag
voor weder, weder zonden?
Ik zal U talloos wonden
en roepen om Uw bloed....
Wat ik U daarom zeggen moet?
Wat ik U zeggen moet?
Er is een Lam, dat bloedt....
Dit is het innigste en diepste geloofslied van den hedendaagschen Christen, noch Roomsch, noch Protestant, maar in den waren zin des woords Katholieke. |
|