Opwaartsche Wegen. Jaargang 8(1930-1931)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 434] [p. 434] Kerstmorgen in het ziekenhuis door W. Hessels. Vroeg in den morgen. Alles is nog donker. Wordt het niet lichter? Breekt de dag niet aan? Maar koel brandt er een ster in 't zwarte raam. De nacht blijft even diep en dof en donker. Een licht brandt rustig op de stille gang. Een stoel staat vreemd te glanzen in het duister, vlak bij de deur. Wat is dit vaag gefluister? Het is weer stil. De nacht, de nacht duurt lang. Het is zóó stil nu: helder vriest het buiten, een engel zou wel in de stilte hoorbaar zijn, suizend voorbij het raam, onder den sterrenschijn, - Wie zou er nu voorgoed zijn oogen sluiten -? Maar wat is dit gezang? Zoo klaar en zacht zingt het verrukt en deinend in de stilte - een warme gloed komt golvend door de kilte: een zusterkoor zingt jubelend ‘Stille Nacht’. O stille nacht, heilige nacht van vreugde, wat blijft er over van de angst en pijn, blijdschap die al den volkeren zal zijn - o heilige nacht, eeuwige nacht van vreugde! Weer is het stil. Maar in het diepe suizen gaat vaag gekreun. Een bel klinkt hard en luid. Daarbuiten schemeren de grauwe huizen. - Over de stad breken de klokken uit! Vorige Volgende