Niettemin wij spreken van Paapsche Stoutigheden. Want nimmer zullen wij toegeven dat Luther ontkende dat de liefde noodzakelijk was in betrekking tot het geloof. Wij zien hier geen tweeheid, laat staan een tegenstelling. De stelling: De liefde is voor het geloof het vormend beginsel in de scholastiek-wijsgerige zin van dat woord. Dat is te zeggen: de liefde is de ziel, die leven geeft aan het stramme lijk van de nur-dogmatik (bladz. 74), deze stelling is voor ons zonder zin. Want het geloof is voor ons nooit: nur-dogmatik. Het ware geloof is nooit alleen een stellig weten maar steeds ook een vast vertrouwen gedragen door de liefde. En dit is weer geen tweeheid, want ook voor het weten des geloofs is de liefde Gods en de daardoor gewekte wederliefde des menschen de absolute voorwaarde. Het geloof dat nur-dogmatiek is, is geen geloof. Het moge dan in Protestantschen kring den naam historisch-geloof dragen, het verdient zelfs dezen naam niet.
Juist de opvatting van geloof als nur-dogmatik, ontneemt aan van Duinkerkens boek de vaart, ontneemt aan zijn dogmatiek het lineaire moment, ontneemt aan zijn stellingen, het mensch-verbrijzelend en het God-verheerlijkende. Teekenend is een uitspraak op bladz. 73: ‘En wanneer men van zijn Vader in den hemel leert door de openbaring, die de Kerk bewaart en uitdeelt, dat men op aarde is “om God te dienen en daardoor in den hemel te komen”, is dat een nuttige en noodzakelike wijsheid, die voorafgaat aan de complicaties der levenspractijk.’
Het: in den hemel komen, is hier een wezentlijk bestanddeel maar is voor ons hopeloos bijkomstig, wegvallend voor den eisch: God te verheerlijken hier op aarde.
De onjuiste dubbelstelling van het geloof als nur-dogmatik en de liefde als vormend beginsel, leidt tot een aantal tegenstellingen, die onzuiver zijn gezien.
De Kerk - en schier overal waar in het boek kerk staat is dit te vervangen door God (cf. bladz. 93: van de Kerk en dus van God) - de kerk dan zou het leven waardeeren naar zijn finaliteit en de moderne mensch naar zijn intensiteit. De calvinist zou de moraal niet in den bijbel kunnen ontdekken en daarom hadden de vaderen Cats naast den bijbel liggen. Maar de kerk van Rome geeft haar kinderen levenslessen te kust en te keur.
Onzuiver zijn deze tegenstellingen gezien, onzuiver moesten zij gezien worden. Want als in de finaliteit des levens het: ‘in den hemel komen’ een wezentlijke plaats inneemt dan is de intensiteit des levens secundair. Dan staat de ‘vervelende non’ hemelhoog boven Napoleon, al heeft deze laatste al zijn gaven Gods opgebruikt in een intens leven. Maar als het wezenlijke des levens is: God verheerlijken, dan wordt er gejaagd naar een zeer intensief leven, opdat alles, wat geschonken is gebruikt worde tot eer van God. En dan kan eenvoudig weg niet leven met leven vergeleken worden. Dan kan het leven der non niet gelegd worden naast het leven van Napoleon. Want de knechten van den heer ontvingen in hun talenten ongelijke gaven, maar ieder had uitsluitend van doen met datgene, wat hij gekregen had.
Maar dan heeft ook de Schrift geen moraal te geven. Dan geeft zij ethiek. Dat