In de gang loopt hij naast Jo en ik hoor hem zeggen: ‘Het gaat mis met het jongske, ge zult 't zien, let eens op mijn woorden.’
Die man is me plotseling hevig antipathiek om dat zeggen, zoo maar hardop, waar een vader in de nabijheid is.
‘Heeft die man geen gevoel,’ denk ik in verzet, ‘en weet, begrijpt hij niet, dat een vader toch altijd weer het beste hoopt?’
Als we terug rijden, is de wagen bijna geheel gesloten.
Binnen brandt het electrische licht.
De zusjes, de armen om elkaar heen geslagen, schreien met korte droeve snikken.
Een weer denk ik, hoe vreemd deze tocht is voor mij, die, zoo uit mijn eigen vertrouwde omgeving, in een onbekend dorp plots voor de groote, droeve ernst van het leven wordt geplaatst: Ziekte - dood - scheiding -’
En ik denk, kijkend naar al de verstilde gezichten, hoe verdriet de menschen mooi maakt en zacht....
Al het leelijke, onverschillige schijnt verdwenen, er is een innige band tusschen al deze menschen.... ik heb een gevoel of zelfs ik erbij hoor, al wist ik eenige uren geleden nog niet van hun bestaan af.
De gemeenschappelijke tocht doet alle onbekendheid vergeten en als iets onbelangrijks zien.
We zijn één in het bange denken aan het arme, doodzieke kind. We hooren bij elkaar, totdat wij straks weg zullen gaan en weer aan andere dingen gaan denken en zoo langzaam aan dit smartelijke weer zullen vergeten....
De vader vertelt met doffe stem van jaren geleden, toen het jongetje ook zoo ziek is geweest: ‘Toen hebben we 'm ook weer terug'ekrege....’ zegt hij nog.
Ik zie in het licht van de kleine electrische lamp zijn gezicht heel wit boven den zwarten ringbaard.... ‘Een vreemde man....’ zeggen de menschen....
Het laatste eind van den tocht wordt er niet meer gesproken, en na een korten groet en een handdruk stappen we uit met ons drieën, als we bij het huis van juffrouw Hoogwoud zijn.
Ongeveer een week terug in mijn eigen stad, hoor ik dat het jongetje gestorven is.
En ver verwijderd van het kleine afgelegen dorp voel ik vaag mee de droefheid van de moeder, de kinderen - den vader vooral.
Het leven gaat verder.... langzaam aan vervaagt de herinnering alweer. Het leven is zoo druk.... er is zooveel te werken en te doen....
Daarginds in Brabant strijden die menschen hun moeilijken strijd.... De vader, die het niet gelooven kon, dat het kind, het jongske van hem weg zou gaan....
Och, het is ook maar voor een tijd....
Geve God, dat ze in hun droefheid troost zoeken, dáár, waar ze alleen maar te vinden is en mogen ze met elkaar uitzien, naar een wederzien, dat, hoewel niet op aarde, dan toch in den Hemel zijn zal.