‘de’ (?) Jeugdbeweging in discrediet te brengen, maar het allerergste is het, als zulk een verhaal op allerchristelijkste wijze uitgebuit wordt, ja, geheel geconstrueerd, om ‘de waarheid’ van ‘het Christendom’ te ‘bewijzen’!
Moet het nog gezegd worden, dat Marianne Burgdorf sterft ‘in de zonde’ en dat dit sterven alweer heerlijk Christelijk, smakelijk wordt beschreven? Met kwasi-huivering en namaak-ontroering?
Beate komt tot ‘inzicht’. Maar heel haar Christelijk geloof, dat zoo hoog geroemd wordt en ter verdediging waarvan dit geheele boek werd geschreven, is niet in staat, haar te helpen. Immers, de schrijfster deelt ons op p. 247 zèlf mede: ‘Beate Lechner is physiek nooit weer de oude geworden.’ Commentaar overbodig!
Van kleine leugentjes bedienen de sujetten zich, als dat noodig is, zonder blikken of blozen. Beate gaat de zieke Marianne Burgdorf bezoeken, maar durft niet goed alleen gaan. Aan het sterfbed der dame evenwel zegt ze: ‘Mijn man durfde mij na een langdurige ziekte niet alleen laten reizen.’ (228).
Marianne Burgdorf is een reeds bejaarde dame, ongeveer van de leeftijd van Beate's moeder (13). Maar tijdens haar verblijf op Schönau wordt zij opgeroepen omdat haar eenige zuster plotseling ernstig ziek is geworden (28). Dan zegt zij: ‘Ik wil niet gaarne het jonge meisje langer dan beslist noodzakelijk is, alleen laten’. Hoe zit dat?
Over Christelijke ethiek gesproken! We lezen in het begin van het boek, dat Beate's huwelijk met Helmut Lechner gelukkig is. Maar dat neemt niet weg, dat we op p. 27 het volgende lezen: ‘Beate was nog een jong ding, toen ze Lechner ontmoette. Alhoewel hij zeer zeker ook belangrijke kapitaalverliezen had gehad, verkeerde hij toch nog in goeden doen. Lechner kon overal aankloppen. Hij was een nette verschijning, geacht en goed ontwikkeld. Een goede partij, zou men zoo zeggen. En zij, een bekoorlijke verschijning.’
De lezer, die vlug van begrip is, kan hier wel tusschen de regels lezen en hoort het valsche toontje. Maar nu komt het Christelijke: ‘Echter, de scherpzinnige vrouw, die het leven kende, vroeg zich af, of het jonge meisje zichzelve genoeg had gekend en of ze niet aan de jeugdige, ouderlooze zusters een offer had gebracht.’
Natuurlijk is de taal en de stijl van dit verhaal uitmuntend. Hier zijn slechts een paar voorbeelden:
‘Mevrouw Rufus had hem doorzien op dat punt en wist maar al te goed, wat daarbij op het spel stond’ (9). ‘In zijn kamer stond een bonte rij van producten der moderne literatuur, sommigen sieraden de letterkunde, sprankelend van leven, wegslepend van jubelende zinsbouw’ (10). ‘De inhoud van de lade was door het vele gebruik in het ongereede geraakt’ (11). ‘Slechts eenige perken met herfstbloemen.... staken ietwat scherp af bij de zeldzaam harmonieerende herfsttinten’ (13). ‘Zij bediende met veel omslag de thee’ (17). ‘hingen Beate's oogen aan de lippen der oude vriendin’ (26). ‘Een warme bloedstroom kleurde het gezicht’ (26). ‘De geheimzinnigheid der natuur klopte aan twee menschenharten’ (37). ‘En haar ziel ging zwanger van levensvolmaking’ (38) ‘Doch de drang naar het schoone beheerschte hem te veel’ (59). ‘Een hart, dat naar alle zijden overvloeide’ (191) ‘En wie droeg geen wonden in het hart?’ (195) ‘Het spelevaren op.... alles, kwam opnieuw boven....’ (210) ‘Het schijnt een ontspannende uitwerking op haar uit te oefenen.... Op den duur is deze spanning echter zenuwsloopend’ (192) etc.
Hier is een heerlijk, sappig stuk lyrische dramatiek:
‘Slechts tegen het schemeruur, als het avondrood de kimmen kuste, werd het boven levendig. Dan herleefden de oude toondichters: de muziekgolven deinden. Wie het niet wist, welke handen aan het heerlijke instrument deze klanken ontlokten, zou zonder meer gedacht hebben, een kunstenaar van beroep (sic, M.) aan den vleugel te vinden. Kracht en spontaniteit, ook teederheid, ware kunst eigen. Onrust en stormgeloei - bazuinstooten. (allemaal uit die piano, M.). Lenteleven en dan tenslotte (sic) een bruidslied op zijden snaren vertolkt. En daartusschen, als uit een andere wereld overkomend, het vertrouwelijke zuchten eener laatste biecht. Wie die weeën in deze muziekgolven langer beluisterde, kreeg den indruk van een ingewikkelden, bovennatuurlijken gang van zaken.’ Men begrijpt, wat dat beteekent, vooral als er even later geschreven wordt: ‘Droomend zweefde zij door sferen, die geen werkelijkheid kenden.’ En natuurlijk: