| |
| |
| |
Boekbespreking.
De late Passagier, door Daan F. Boens. ‘De Sikkel’, Antwerpen. C.A. Mees, Santpoort.
Van dit werk werden 250 exp. gedrukt op Hollandsch papier van Van Gelder Zonen, genummerd van 1 tot 250. De inhoud bestaat uit vier afdeelingen. De late passagier, Landing, Het lied van den proleet en Terminus.
Ik wil van dit verzen-werk iets zeggen, omdat het met nogal eenige pretentie zich aandient.
De inhoud wekt direct de gedachte aan een matroos, die aan wal alles wat eigenaardig beziet, omdat hij dan ook de schommelende beweging van zijn schuit wil voortzetten. Daarom zijn er ook maar enkele zaken die hem belang inboezemen en die hij ‘door’ heeft. De rest is zeer ongewoon voor hem.
Deze late passagier spreekt vooral in de eerste afdeeling bij voorkeur in de vorstelijke meervoudsvorm, dat komt meer voor in zoo'n toestand. ‘Wij zijn de late passagier’ en ‘wij zijn als laatste man alleen op 't schip gebleven’, ‘wij zijn eenzaam’, ‘wij leven van een reeks gegevens’, en ‘wij zijn het huis met stil genot.’
Wat hem het meest belang inboezemt is de vrouw, vooral die vrouw, die klaar in al zijn vezels leeft, een vrouw die is zijn dageraad, die hij sterren om het hoofd bindt.
Hij heeft aan wal al dadelijk pech. Hij staat eenzaam te wachten en te droomen in een nacht die vroom is. De maan danst met zacht geluid op een verren boom, over de stad gulpt gezang en er zijn vrouwen aan een vensterbank.
Zijn wij dan eenzaam die hier staan
Met droomen van geluk belaên,
Te wachten op een tram die komt
En, voor men opstijgt, verder bromt?
Ik ga nu nog verder wat van dezen scharrelaar vertellen. En in dit werk zijn wel aardige gegevens.
Nu eens voelt hij zich als een draaiend paard op 't kermisplein, dan leeft hij weer met de zucht naar verten.
In een eerlijk oogenblik komt een bekentenis van zijn reeds vroeg bedorven zijn naar buiten:
'k Was vroeger ook soms jong en wild,
Nu is die dartelheid gestild -
Dit zegt mijn buurvrouw, die het weet -
Mijn hand heeft vaak haar borst gekneed.
Maar dit is maar van voorbijgaanden aard, hij gaat verder:
Een mijlpaal weent op aller wegen,
Een boom verdort in winterregen,
Een trein werpt sterren in den nacht
Ik op de komst van Greta wacht.
Of Greta nog is komen opdagen blijft onbekend. In elk geval is hij weer wakker geworden en voelt zich niet ‘gedisponeerd’.
| |
| |
Wij hebben in een droom geleefd,
Gestreden en om 't lot gebeefd,
Bemind al wat te minnen is,
Al gaand tot een begrafenis.
* * *
In de tweede afdeeling is hij wel wat vrolijker, al zijn de haren nog wat verwaaid, en ontroert hem de herbergzaal ‘als 't ongereinigd bed’, maar als 't weer avond wordt is 't weer mis.
Toen zegde een zatte vrouw mij in de stille dreven:
- ‘'k Heb 't leven lief tot de hoogten van den dood.
- Toen heb ik droef gezegd: ‘o vrouw, gij zijt de waan!....’
Maar ben des andren daags toch bij de meid gegaan.
De derde afdeeling is niet beter. De laatste spreekt o.m. van andere verlangens.
Van helder slapen gaan, ‘voorgoed of slechts tot morgen.’
Hij telt de dagen op zijn vingeren, als ze weer met het zeil gaan slingeren. Hij wauwelt nog over nonnen die iets ‘verslinden’ en dan laat ik hem verder maar weer aan zijn lot over.
* * *
Maar met dat al blijven wij zitten met één van deze 250 werken op Hollandsch papier van V. Gelder Zonen, en hoe zullen de andere 249 er mee zitten. Om nu te constateeren dat dit papier veel te goed was, en dat gewoon, doodgewoon papier nog veel te goed zou geweest zijn, is al heel gemakkelijk, maar dan zijn de kosten van zetten en drukken nog weggegooid. Beter lijkt het mij deze jongeman op te geven aan een reclasseering inrichting.
v. D.
| |
Gedenkboek Wereld Bibliotheek 1905-1930.
Dit gedenkboek, met zijn vele uitingen van diepgemeende erkentelijkheid en bewondering, warme belangstelling en hooge vereering, is den stichter en voortreffelijk leider der Wereld Bibliotheek, den heer L. Simons, bij zijn afscheid opgedragen. Een mooie kleurendruk van een geschilderd portret van den heer Simons gaat een zeer groot aantal gelukwenschen vooraf en er volgen een groot aantal foto's van de verschillende auteurs, waarvan werk werd uitgegeven in de afgeloopen 25 jaren.
v. D.
| |
Kool en rozen, door C.M. van Hille-Gaerthé. Derde druk 1930. N.V. Nijgh en van Ditmar's Uitg. Mpij. Rotterdam.
Een derde druk van een van de aardige meisjesboeken van Mevr. van Hille-Gaesthé. M.i. iets minder van kwaliteit dan 't Verstopte huuske en Onder het stroodak, die met Kool en rozen een soort serie vormen.
v. H.
| |
Het werk van Frans Masereel, door Just Havelaar. Uitgegeven in het jaar MCMXXX. ‘De Baanbreker’ Servire Den Haag.
Dit laatste geschenk van Havelaar zal veel waardering vinden. De inleiding geeft een uitstekende karakteristiek van de persoon en het werk van Masereel en zal voor velen het middel zijn om de grote waarde van Masereel's kunst in onze tijd te doen beseffen. Het is buitengewoon goed en royaal geïllustreerd voor de betrekkelik lage prijs, die het aanschaffen kost.
v. H.
| |
| |
| |
Sara, door Johan Skjoldborg. Uit het Deensch vertaald door Claudine Bienfait. Uitgegeven door J. Philip Kruseman. Den Haag (z.j.)
Een gewone verleidingsgeschiedenis. Sara een mooi dienstmeisje op een grote boerderij wordt verleid door de zoon van de boer, die haar in de steek laat. In haar ellende doodt ze haar kind. Tuis wordt ze goed ontvangen, maar haar schuld zal ze moeten boeten.
Het boek is niet slechter en beter dan vele van deze soort. Een vertaling was overbodig.
v. H.
| |
Derde Zending Evangelisatiebibliotheek. J.N. Voorhoeve. Den Haag.
Deze zending bestaat uit een weekkalender voor 1930, twee geschriftjes over de Bijbel, om op de waarachtigheid en de waarheid van het heilig Boek te wijzen, verder een achttal kleine verhaaltjes, eenvoudige, wel wat al te opzettelike, maar in zijn soort toch goede evangelisatielektuur; en 16 traktaatjes.
v. H.
| |
Het donkere licht, door Anton Coolen. Rotterdam 1929. N.V. Nijgh & van Ditmar's Uitg. Mij.
Het motief van Het donkere licht toont veel overeenkomst met Hun grond verwaait: de verwording van de Peelbevolking door de aanraking met de stad en het teloorgaan van het eigen bedrijf.
Simon Wijnands, die zijn innerlik leven maar schaars tonen kan en zelf nauweliks beseft; wiens enig amusement een pijp tabak is bij Jan Olie en een borrel bij Doreke Moes, is een aandoenlike figuur, zoals hij met het speelgoed onder de arm over de wegen naar huis loopt en wanneer hij in het ziekenhuis twee sinaasappels legt op het tafeltje bij Marie d'r bed en van zijn onhandige liefde niets anders weet te zeggen dan: ‘Ons Moeder had ze Willempke Kuiten laten meebrengen en ze voor oe meegegeven.’
't Is een verhaal dat een is met onze Vaderlandse grond en dat in de zuiverheid van deze weinig gekompliceerde mensen toch overal verstaanbaar is.
Het is een sociale roman die geen politiek kent; het is een zedenroman die niet amoreel is, maar de zonde met een pijnlike glimlach begrijpt en vergeeft.
v. H.
| |
Fouten, door Piet van Veen. Oorspronkelijke Roman. Nederl. Uitgevers Mij. Amsterdam. MCMXXIX.
Een tamelijk smakelooze opsomming van een groot aantal z.g.n. fouten, die een zeker jong getrouwd man maakt tegenover zijn vrouw. Eerst doen ze stug tegen elkaar, dan nog stugger, dan weer eens stom vervelend, dan heeft het aardige vrouwtje niet genoeg aan haar Daan enz. Zoo kun je door gaan en allerlei banaliteiten in de meest moderne volgorde opsommen.
Dan kom je vanzelf tot de conclusie, dat het geheele boekje niet alleen handelt over fouten, maar dat het boekje zelf de meest groote fout is. De inhoud staat ongeveer op de hoogte van de meest afgedraaide film, die nog wel eens kan voorkomen op het bijprogramma van een afgelegen kwartjesbioscoop.
v. D.
| |
Het Goud van den Pharao. Oorspronkelijke roman, door G.H. Priem. Nederl. Uitg. Mij. A'dam. 1929.
Weer een Oorspronkelijke roman. 't Is wel een oorspronkelijke productieve tijd. Je staat er gewoonweg van te kijken. Nu komt de oorspronkelijkheid van dit soort romans ongeveer overeen met de oorspronkelijkheid van elke oorspronkelijke knolraap. De een heeft niets van den ander. De punten van overeenkomst strekken zich nog verder uit. Immers is 't zoo, dat èn deze romans én de meer bedoelde knolrapen beiden veel vocht bevatten en bij gebruik den mond droog kunnen
| |
| |
maken. Ook kan men aan beiden gemakkelijk een staart denken, en ten slotte kunnen ze beiden hol zijn. Ook komt het voor dat beiden een kort leven beschoren is, en na gebruik wel eens last veroorzaken.
Maar ik moet nu van deze knolrapen afstappen en terug keeren tot het goud van den Pharao.
De heer Priem heeft in dit boekje over Egypte geschreven. Over de onbekende graven en schatten, en ge kunt rustig op Uw stoel, de aardigheidjes van verstoppertje spelen in het eeuwenoude woestijnzand meemaken. Dat zand doet me alweer aan die fameuze knolraap denken.
v. D.
| |
In dagen van ziekte, 14 overdenkingen, door L. Aalders, Predikant te Vaals. Met een woord van inleiding van Dr. W.J. Aalders, Hoogl. te Groningen. Nijkerk G.F. Callenbach 1929.
Een stemmig uitgevoerd boekje dat een aantal woorden bevat uit ervaring geschreven en daarom door velen dankbaar zal worden gelezen.
v. D.
| |
De Schijnwerper. Een moderne lof der zotheid. Tooneelspel in drie bedrijven, door T.J.C. Gerritsen. N.V. Leidsche Uitgeversmaatschappij - Leiden.
Onder de schijn van te leven voor een groot ideaal, heeft menige Streber zich een kring van vereerders en vereersters weten te scheppen, die zich door hem heel geschikt lieten gebruiken om zijn egoïsme te dienen. En menig spoedig tot dweperig enthousiasme op te voeren jong meisje en menige met idealisme koketterende, gewichtige dame of heer heeft zich door een dergelike ‘schijnwerper’ afschuwelik geblameerd.
Dit toneelspel herinnert ons aan de tijd, toen er in ons land wanhopige pogingen gedaan werden om voor een groots vredesdrama enthousiasme te wekken en het zo tot een opvoering te forceren.
Iets dergeliks wordt in De Schijnwerper belachelik gemaakt. Een jong vredesapostel, die zich de rol van Messias aan laat leunen, dringt zich in de beste families in en bezit de eigenaardige gave speciaal de dames tot een onbepaald vertrouwen in zijn roeping op te wekken. Hij is echter een bedrieger, voor wie het prachtige ideaal van de wereldvrede niets anders is dan een voorwendsel om zich bij de beste families in te dringen, naam te maken en zijn zak te spekken. Hij begaat zelfs de brutaliteit de moeder van zijn verloofde de schandelikste voorstellen te doen. Natuurlijk komt tenslotte de ontmaskering.
Het aardige van het stuk zit niet in de oplossing, die voor de hand lag, maar in verschillende geestige, satirieke passages. Er is in elke Maatschappij een zeker deel, dat leeft bij exaltatie. Dat wordt hier dikwijls heel aardig de spiegel voorgehouden.
v. H.
| |
Georgette Garou, door Dominique Dunois. Geautoriseerde vertaling uit het Fransch door H. Wiessing Adrian. N.V. Hollandia Drukkerij. Baarn 1929.
Het eerste deel uit een nieuwe serie bekroonde buitenlandsche romans. De bedoeling van deze Serie is den lezer een onwraakbaar certificaat van oorsprong te geven. ‘Onder Buitenlandschen Yk’.
Het is een sombere geschiedenis van dorpsmenschen in het arme Sublaines. Moeilijk als het land, zijn de menschen. In de eeuwige worsteling, daar tusschen hemel en aarde, waar het beste aan onttrokken wordt, zijn ze geteekend evenals het land, zoo natuurgetrouw, maar ook zoo in hun moeitevol bestaan.
Georgette is een vrouw, die over haar land gaat, zoo hoog en zoo zeker en zoo welbewust, als het gouden graan, dat statig ongebogen naar den hemel opstaat. Maar ook zij is even afhankelijk van haren Schepper, als haar land van regen en zon.
| |
| |
En als zij dan tevergeefs wacht op wat zij als vrouw van haren man moet ontvangen, dan gaat ook haar leven als een doelloos onvruchtbaar stuk land aan de oogen der menschen voorbij.
Dan komt het probleem dat opgelost moet worden. Een kind moet er komen, anders gaat er een heel land verloren.
Dan gaat ze minder groot en minder trotsch, als een overspelige vrouw over haar land. Ze heeft ontvangen van een ander. Maar dan ook erkent haar land haar niet meer.
Haar man, die haar knecht was: hij neemt dat land, hij bemint dat land, en samen met den zoon van zijn vrouw is hij zoo aan dat land gebonden, is hij zoo één met dat land, dat er verder geen wereld meer bestaat. Hij is de vrek van het land. Hij vergroeit met het land....
Een sombere geschiedenis, in een natuurlijke grootheid geteekend. De menschen behooren zoo tot die streek en tot het land waarop ze geteekend zijn, en waarvan ze leven en hun werk doen, als de zon die er over glijdt en de regen die het vruchtbaar maakt.
Hun daden en hun gedachten zijn wisselend en grillig als de wolken, die de schaduwen laten vallen.
Maar hun denken en handelen is nog weinig gecompliceerd en hun leven is zoo eenvoudig en ver van de cultuur, als het vergeten dorpje waar ze wonen.
Dit boek is voor mij geweest een zeer groote verfrissching, als een zomersche dag, ver van de stad en de hooge huizen waartusschen de wind geen doorgang weet. En hier is nog een open hemel en een taal, die in den grootsten eenvoud, de heerlijkheid van het werkelijke leven, zelfs in zijn moeilijkste dagen, spreekt.
v. D.
| |
Juli veertien, door Emil Ludwig. Het drama van het voorspel. Geautoriseerde vertaling van Titia Jelgersma. N.V. Van Loghum Slaterus' Uitgevers Mij. Arnhem in 't jaar MCMXXIX.
Een boek dat aan de jongeren ter waarschuwing is opgedragen. Deze Auteur, bekend door zijn groote biografische studies van Napoleon en Bismarck, heeft met zijn geduldigen speurzin, de dingen der dagen voor Juli veertien, bezien en bestudeerd en komt nu met een aaneengesloten aantal documenten, die ons verplaatsen in de moeilijkste dagen, die Europa heeft doorgemaakt.
Elke pagina is als een golf van een zeer woelige zee, en de onrustige hemel daarboven voorspelt een ontzaggelijk onweer.
Voor een historisch overzicht een zeer belangwekkend boek. De stijl is groot gehouden, en maakt dat men dit voorspel ziet in al zijn ontzetting, maar ook vooral in de geweldige omvangrijkheid en ingewikkelde noodzakelijkheid.
v. D.
| |
Beknopte Geschiedenis van de Oud- en Middelnederlandsche Letterkunde. door Dr. J. van Mierlo, Jun. S.J. 1930. N.V. Standaardboekhandel, Antwerpen, Brussel, Leuven. Voor Nederland L.C.G. Malmberg N.V. 's-Hertogenbosch.
In 1928 verscheen van Dr. Van Mierlo een vrij uitvoerige geschiedenis van onze literatuur tot aan de renaissance. Aangezien de grote literaire handboeken geschreven zijn door niet-Katholieke Noordnederlanders, meent hij, dat het zijn nut kan hebben, dat een katholiek Zuidnederlander over het bij uitstek katholiek en Vlaams gedeelte van onze literaire historie op zijn plaats is. Wat we hem niet willen en niet kunnen betwisten. Vooral waar het geschiedt door een man van de erkende bekwaamheid en de originele studie-eigenschappen van Dr. Van Mierlo.
Het was alleen jammer, dat het boek van Dr. Van Mierlo wat haastig uit een diktaat en enige aantekeningen is ontstaan, waarom de kritiek onder erkenning van vele verdiensten op vele détailgebreken kon wijzen. Dit is de reden, dat de schrijver vóór hij een tweede druk wil laten verschijnen, deze zo grondig wil verbeterd zien, dat hij de vele vragers naar zijn boek voor- | |
| |
loopig teleur moet stellen, tot hij zich volkomen verantwoord voelt zijn werk in 2de druk te publiceren. Om gedeeltelik aan de wensen tegemoet te komen, heeft hij extra een beknopte uitgave van zijn werk laten verschijnen.
Aan deze uitgave is reeds op een enkele plaats te zien, dat Dr. Van Mierlo uitgebrachte kritiek ter harte heeft genomen; bibliografies is het beknopte werk in sommige opzichten vollediger dan het grote. Maar in hoofdzaak is het werk hetzelfde gebleven; de indeling, de wijze van karakteriseren, de geest van het werk.
We verheugen ons in de belangstelling voor het werk van Dr. Van Mierlo, die deze tussentijdse uitgave noodzakelik maakte, al moeten we onze lezers er op wijzen, dat de Rooms-katoliek hier en daar de geleerde in de weg zit, als hij de wetenschappelike objektiviteit kwijtraakt bij de beoordeling van bv. Anna Bijns en Marnix' Biëncorf.
v. H.
| |
Lyceum-Herdrukken II, Vondel's Gijsbrecht van Aemstel en Leeuwendalers in verkorten vorm uitgegeven, door Dr. Ph.A. Lansberg. Derde Druk.
Een nieuwe Nederlandsche Spraakkunst, door J. van Ham en Dr. S. Hofker. Derde Deel - Tweede Druk.
Van toen wij vrij werden, door Aug. C.J. Commissaris. Eerste Deel - Derde Druk.
Opwaarts, door Aug. A. Bondens.
Alle uitgaven van J.B. Wolters, Groningen, Den Haag, 1929.
Op het laatste boekje na zijn dit herdrukken. Opwaarts van Boudens is een leesboek, dat tot doel heeft literaire begrippen te onderwijzen aan Roomse kinderen. Ondanks waardering voor de wijze van mededeling van de heer B. bezit ik toch ook een niet geringe vrees, dat dit boekje veel verwarring zal stichten in jonge Roomse hoofdjes.
Op pag. 16 b.v. wil de heer B. de tegenstelling proza-poëzie verduideliken. Poëzie bezit hij, die vers gevallen sneeuw bewondert, prozaïes is de man, die denkt aan de modder die er op volgen zal; toekomstdromen, idealen, poëzie; de nuchtere werkelikheid proza; kinderen die spelen, lachen, poëzie; de volwassene die bij alles om de senten denkt, proza. God de hoogst denkbare poëzie, de duivel de laagst denkbare karikatuur van het proza. Vooral deze bekroning der rij voorbeelden, wekt de gedachte, dat proza of de prozalevenshouding iets immoreels, zondigs is, en de poëzie nadert aan de heiligheid, in alle geval aan onschuld. Dat is toch een moraliserende interpretatie van aesthetiese begrippen, die er onmogelik mee door kan. Deze voorbeelden verduisteren de toe te lichten voorstelling, inplaats van ze te verhelderen.
Na een uiteenzetting, dat maat en rijm ‘bijkomstigheden’ zijn in een vers vindt hij het toch nodig de maatsoorten aan te leren, tot de amphybrachus toe.
Inplaats van te leren hoe het ritme een natuurlike reflex is van ons innerlik, leert de heer B. hoe men met ritme van alles ‘uit kan drukken’.
Bilderdijk, Tollens en Cats moeten het natuurlik erg kunnen, ik gun het ze, mits billikheid betracht wordt. Aangezien de verregaande onbillikheid en onoordeelkundigheid van de heer B. de kinderen alle norm, alle kracht tot eigen oordeel ontneemt. Het bekende vers, dat Bilderdijk schreef, toen hij in 1806 weer in ons land kwam wordt hier gerangschikt onder bombarielyriek. Goed, ga Uw gang, mijnheer B, maar waarom Bilderdijks ballingschap tussen aanhalingstekens, alsof de dichter voor zijn plezier een uitstapje van 11 jaar had gemaakt, waarom zo spottend ‘vreeselijk blij’ en ten slotte het flauwe mopje: ‘Jammer dat, toen Bilderdijk eenmaal hier was, hij het nergens uit kon houden!’ Hebt U er nooit van gehoord, dat dit met meer kunstenaars het geval is geweest? Is dat soms het bewijs voor het bombarieachtige van zijn vers? Uw jongens moeten het wel denken, omdat ze niet weten, dat U om een andere reden een hekel hebt aan Bilderdijk.
| |
| |
Cats die al hier en daar een duw gehad heeft, wordt op pag. 120 belachelik gemaakt om zijn lust tot moraliseren naar aanleiding van alles en nog wat. Soit, maar op pag. 121 staat: ‘Een “aerdigh bloemtje” zette hem aan het redeneeren over de vergankelijkheid van het menschelijk leven: na korten tijd verwelkt de bloem en na korte jaren is het met het leven ook gedaan.’ De heer Boudens weet toch wel, dat dit een parafrase is van een Bijbelwoord, een vergelijking die enige malen in de Bijbel wordt herhaald, waarschijnlik omdat de treffende juistheid en schoonheid van het beeld van de psalmdichter bij de latere schrijvers van de heilige boeken weerklank vond? Dat de vervelende versifikatie van Cats de heer Boudens hindert, ik kan 't me voorstellen, maar laat hij hem niet verwijten, dat hij een van de schoonste beelden uit de Bijbel overneemt, om daarmee de jongens wijs te maken, dat alleen een soort oude leuterkous dergelijke fraaiïgheid verzint.
Toch, al heeft men nog zo'n hekel aan een bepaalde schrijver, het lijkt me altijd verkeerd bepaalde literaire figuren tegenover jongens aan eenzijdige bespotting bloot te stellen. Wat voor pedagogies of literair-aestheties nut bereikt men daar mee? Wil U over didaktiese poëzie vertellen, goed, zeg dat dit genre ook bestaat, houd u er niet van, zeg het gerust, maar probeer toch eens even in de mentaliteit van die schrijvers te komen, en te verklaren waarom voor hen en voor hun lezers deze kunstsoort van zo grote waarde was. En laten we toch niet als de heer B. zo flauw kerkelik-eenzijdig zijn. Hoe gemakkelik zou het niet voor een Protestants schrijver zijn tegenover kinderen de middeleeuwse didaktiek belachelik te maken. Maar nog eens, wat winnen we daar mee bij de kinderen? We stichten met zulke opvoeding groot onheil!
v. H.
| |
Johannes Hermanus Gunning door K.H. Miskotte. N.V.U.M. Bredee, Rotterdam z.j. (1929).
Allereerst geeft de schrijver een prachtige karakteristiek van het geestelijke milieu, waaruit Gunning is gegroeid. Vervolgens schetst hij het karakter van Gunnings geloof en reconstrueert zijn ‘ethisch denken’ uit zijn werken. Hoe uitstekend Miskotte's boek ook is, het valt buiten het kader van ons tijdschrift en we mogen - gesteld al, dat we het zouden kunnen - dus niet meer doen, dan het hier aankondigen, hoogstens aanbevelen. Het is niet slechts een biografie, deze levensschets van den ouden Gunning, maar achter diens persoonlijkheid doet Miskotte het theologisch denken der 19de eeuw op zeldzaam pakkende wijze herleven. Ik hoop, dat 't boek ook in onze kringen veel lezers zal vinden.
P.H.M.
| |
Louis Piérard, door Vincent van Gogh. Een kunstenaarsleven. Arnhem, Hijman, Stenfert Kroese en Van der Zande 1929.
Evenals Miskotte's boek over Gunning valt Piérard's korte levensschets van Vincent buiten het kader van Opw. Wegen. Wat ook hier niet verhindert, dat we het boekje met een aanbeveling kunnen aankondigen. Piérard's boekje leze men naast Meier Gräfe's boeiende en uitvoeriger biografie vooral om de bijzonderheden, welke hij mededeelt omtrent Vincent's leven in de Borinage. Er is een zekere gemoedelijkheid in de verteltrant van Piérard en het werkje kan o.i. het best gelezen worden als men Meier Gräfe's studie en die van Just Havelaar reeds kent.
P.H.M.
| |
Letterkundige Inzichten en Vergezichten XIV, door Willem Kloos. Luctor et Emergo Den Haag 1929.
Kloos blijft dezelfde in al z'n literaire kritieken. Hij is soms vervelend, vaak interessant en meer dan eenmaal zeer de moeite van het lezen waard. Zijn reeks Letterkundige inzichten en vergezichten blijft voortgezet met dezelfde ontembare volharding, welke eens Jan ter Brink zaliger aan den dag legde met de zijne. Zooals de hoogleeraar in zijn tijd door de jongeren niet serieus werd genomen, meesmuilen de jongeren van thans om Kloos. Wat niet wegneemt, dat bij het vele, dat gerust in
| |
| |
de Nieuwe Gids had kunnen blijven rusten, deze nieuwe bundel goede of zelfs beste artikelen bijeen brengt over Van Oudshoorn, Hein Boeken, Boutens, Noto Soeroto en Penning. Het behoeft niet gezegd te worden, dat 't boek ook nog een stuk bevat over Shelley.
P.H.M.
| |
Adelaïde, door Gerard Walschap. Rotterdam - 1929. N.V. Nijgh & van Ditmar's U.M.
Ik ken Gerard Walschap niet en weet niet, of Adelaïde zijn eerste boek is. Maar dit boek is beter dan het meeste, dat tegenwoordig verschijnt. En als Vlaams boek is het biezonder merkwaardig, daar bij al het goede dat de Vlaamse literatuur heeft, de nuchtere eerlikheid van dit boek er haast niet voorkomt.
Het thema is weinig opwekkend: een tot krankzinnigheid uitgroeiende obsessie. Adelaïde, een meisje met heftig temperament, verlooft zich met Fonske Tierens, die haar echter laat zitten, als blijkt, dat haar vaders zaken in de war gelopen zijn. Kort daarna trouwt ze met Ernest Verhaeghen. Deze had zijn studie nog niet beëindigd, maar Adelaïde had haar ouders in de waan gebracht, dat ze met Ernest trouwen moest. Voorlopig hebben ze het finantieel niet ruim. Pas twee jaar na hun huwelik durven ze de kosten dragen van een gezinsvermeerdering.
Wanneer tenslotte dan Adelaïde in verwachting is en de ouders van beide kanten zich verheugen, begint voor Adelaïde de angst door een woord van de onderpastoor, die meent dat een geweigerd moederschap de straf in zich draagt, door ontrouw of tegenslag met de kinderen.
De waanzin, die ook Adelaïde's vader in zijn ouderdom heeft getroffen, uit zich voorlopig in een hevige angst voor Eric, haar jongentje. Haar bezorgheid neemt zulke proporties aan, dat ze tenslotte bijna een met Eric stoeiend neefje met een mes doodt.
In een zustergesticht komt ze schijnbaar tot rust. Bovendien heeft Zuster Alice haar op de gedachte gebracht, dat ze verkeerd deed tegenover haar man door geen tweede kleintje te willen bezitten. Het lijkt dan een ogenblik, of de eerste gelukkige huweliksdagen terugkeren, maar zij hoopt op ontrouw van Ernest, om zodoende het lot van Eric af te wenden. Als het haar lukt om Ernest veel in aanraking te brengen met mevrouw Reynders, is ze blij en jaloers beide. Tenslotte loopt ze met moord- en zelfmoordplannen rond. Eindelik valt ze bij een poging om haar man te begluren uit het raam en is dood.
Buitengewoon sterk is haar dubbelleven getekend: de krankzinnige, die zich laat gaan, als ze alleen is, of met haar onnozele vader, of haar kleine jongen; de vrouw die haar rol van gezonde speelt in gezelschap. Uitstekend is Ernest, die van haar houdt, maar haar niet begrijpt. Er is niets in Ernest, ondanks al zijn liefde, waarop zij steunen kan.
Ook al de bijfiguren zijn kranig getekend. Er is maar één bezwaar tegen dit boek, maar dat is dan ook een ernstige grief: er ontbreekt ziel, innigheid aan. Ik bedoel geen sentimentaliteit. Maar de figuren zijn teveel als door een toeschouwer gezien, wel scherp waargenomen en eerlik weergegeven, maar niet zo beleefd, dat hun leed door ons hart gaat. Er is iets cynies in het ganse verhaal. Ernest die de beste van alle is, blijft onbelangrijk. Adelaïde's ondergang heeft zo weinig tragiek; het grijpt niet aan.
De eindindruk is: meer knap dan goed. Toch een merkwaardig boek en Gerard Walschap een naam om te onthouden. Hij belooft twee vervolgen op Adelaïde: het eerste zal gaan over Eric.
v. H.
| |
Een uit velen door Jeanna Oterdahl. Uit het Zweedsch vertaald door N. Basenau-Goemans. Uitgegeven door J.M. Meulenhoff te Amsterdam in het jaar MCMXXIX.
De schrijfster van dit boek is bij ons bekend geworden, voornamelik door Inger Skram, dat ik ook na lezing van Een uit velen voor haar beste boek houd.
| |
| |
Een uit velen heeft al dadelik de ietwat gewrongen kompositie tegen. Niet dat het onnatuurlik zou zijn, dat iemand die uit een zware ziekte tot het leven ontwaakt de toekomst vreest en daarom liever nog eenmaal het verleden doormaakt, maar het is wel voor de buitenstaanders een enigszins onnatuurlike wijze om met een leven bekend te raken. De kompositie heeft nanuurlijk de voordelen, maar vooral ook de bezwaren die een dagboekroman heeft, de laatste dan nog vermeerderd door de storende interrupties van de herstellende patiënt in het heden. Toch heeft deze schrijfwijze ook een belangrijk voordeel gehad. De retrospektieve verhaalmethode moge ons hinderen, de introspektieve karakterbeschrijving heeft Eva Colbjörnson tot een vrouw gemaakt wier leven het onze geworden is.
Een uit velen is toch een uitstekend boek. We houden van dat meisje, die vrouw, die zoveel vitaliteit en waarachtige liefde bezat, dat de minst toeschietelike omgeving en de vijandige omstandigheden haar niet haar vertrouwen in het leven ontnamen, maar haar integendeel de kracht gaven om welbewust een nieuw leven op te bouwen op de plaats, waar haar alle liefde zolang was onthouden,
Een uit velen vertelt van een vrouw, die als ze de man die haar gelukkig had kunnen maken, af moet staan aan een ander, niet een leven van ontbering hoeft te lijden, maar van wie we vertrouwen, dat ze ook in haar alleen-zijn zich een rijk leven weet te scheppen.
Dat Eva zo verzoend kon zijn met het leven dat haar zo weinig gaf, komt in niet geringe mate door het bevredigend antwoord dat ze ontvangt bij haar zoeken en vragen naar het geheim van haar leven. Ze had haar onbekende ouders gehaat, die haar als een niets van nergens in een liefdeloze wereld hadden geplaatst.
Van haar karikaturaal-cyniese ‘Grootmoeder’ moet ze eerst leren zachter over haar ouders te oordelen, later leert ze bij het horen van hun geschiedenis ze eren en liefhebben. Dit is alles buitengewoon goed en met veel takt verteld. Er is maar één storende ergernis: de merkwaardige toevalligheid dat ze juist de huishouding verzorgt in het gezin, dat tot de naaste familie blijkt te behoren van haar onbekende moeder. Als in het leven zo'n merkwaardig samentreffen plaats heeft, spreken we terecht van Gods wonderbare leiding; maar van een schrijver heb ik het altijd minder gelukkig geacht, wanneer hij zo als Voorzienigheid tegenover zijn personen optreedt. Een leven is geen logies-onverbrekelike reeks van feiten, hoeft ons in alle geval als zodanig niet bewust te zijn en kan maar zelden zo worden doorschouwd, maar als de voornaamste wending in een levensverhaal beheerst wordt door een toevalligheid als de komst van Eva in het gezin van Sophie Hammar, dan is dat ongemotiveerd buitenkansje voor de schrijfster van Een uit velen, dat haar de oplossing zo licht maakt, voor ons een teleurstellende kompositieonhandigheid.
De gehele kompositie, de ganse intrigue van het verhaal moet men dan ook werkelik als iets bijkomstigs gaan zien en het zieleleven van Eva Colbjörnson als het belangrijkste, om een zekere waarde aan dit verhaal toe te kennen. Gelukkig vergoedt de tekening van Eva werkelik veel en dat is nodig, want de andere figuren, hoewel niet mistekend, blijven toch te veel op het tweede plan om ze iets duideliker dan in hun ommetrekken waar te nemen. Dat geldt zowel voor de beschaafde takt van Sophie Hammar als voor de cyniese hardheid van de grootmoeder, het moederschap van Marianne en de eenvoudige hartelikheid van Anna Schedin.
Wat dit boek voor ons verder nog een andere dan literaire waarde geeft, is het idealisme en de begrijpende Christelike liefde, waarmee het is geschreven.
v. H.
| |
Doolhof, door Agnes Maas van der Moer. Mij. voor Goede en Goedk. Lect., Amsterdam.
De laatste keer, dat we van deze schrijfster wat lazen, was het haar verhaal ‘Pan’ en als we aan dit boek terugdenken is het met wrevel. Agnes Maas van der Moer kàn uitstekend schrijven en ook dit ‘Doolhof’ is een knap stuk werk. D.w.z. als aesthetisch kunstwerk bezien. Taal en stijl dienen evenwel een doel, de beschreven handeling, de actie der hier optredende figuren
| |
| |
moeten in den tendenz-roman iets bewijzen. Er schijnt in onze literatuur geen àndere roman mogelijk dan de problemenroman. 't Is of de literatuur in een al nauwer wordende fuik is gedreven en de lezer vraagt zich bij al die steeds maar weer om en om gewentelde problemen af, hoe we in de romankunst er weer uit komen.
‘Doolhof’ is een heel eerlijk boek; hier wordt niets verzwegen. Geen geheimen van de vrouwenziel worden door deze schrijfster heilig genoeg bevonden om onbesproken te laten. Maar dat is niet de eenige grief, die wij tegen dit boek hebben.
Vier vriendinnen wonen samen en zoeken hun bevrediging in hun dagelijkschen arbeid. Dank zij het feit der hooggeroemde emancipatie-der-vrouw loopen deze vriendinnen hun eigenlijke vrouwelijke roeping hopeloos mis. Hoe ze het doel van het leven misloopen of voorbijschieten maakt de inhoud van dit boek uit. Alma is getrouwd geweest maar heeft een jaar ‘huwelijksvacantie’. Wie het gelooven wil geloove het, maar als deze vrouw een tijd lang met Dolf heeft geleefd, vindt ze uiteindelijk toch weer het ‘ware’ bij Eric, van wien ze een jaar vacantie had. Kitty is de vrouw, die de liefde niet vindt en van den eenen man naar den ander fladdert om te eindigen in het grofste egoïsme. Let is de advocate, haar liefde vindt ‘bevrediging’, wordt ‘gesublimeerd’ in haar practijk. Dat is haar weg, die ze duidelijker zien gaat, hoe ouder ze wordt. En Bep is de berustende. Jet de verpleegster houdt niet van idealen; als ze op twee en dertig-jarigen leeftijd huwt met een man van in de vijftig, doet ze dat zonder romantiekerigheid. Eerst als ze gehuwd is en een kind krijgt beseft ze pas, dat haar geluk, dat het geluk en de vrede van ‘de’ vrouw, in het huwelijk is te vinden, bij den man, bij het kind. Dat zou begrijpelijk zijn, als de schrijfster het niet zoo grof beleed met de mond van Jet.
Men begrijpt niet, als men dit boek gelezen heeft, hoe een vrouw er lust in hebben kan zóó met alle egoïsme te koop te loopen. Liefde is voor haar geen geestelijke band, is niet vooral iets, dat de zielen van twee menschen samen bindt, maar is iets sensueels, iets zinnelijks. Geen dezer vriendinnen komt uit het kringetje van het ‘begeeren’ uit, zelfs Alma niet, al poogt de schrijfster dat ook te betoogen.
Men moet eens nalezen, wat Dr. Tazelaar over dit en soortgelijke boeken schreef in ‘Het huwelijksprobleem in de literatuur.’
Dit is een verhaal om bij te grienen. Wat een materialisme, wat een levenspeil. Wat een gedrijf naar egoïstische motieven. Wat een ellende, wat een desolatie!
P.H.M.
| |
De klokken luiden. Fantasiën over den zin des levens, door C.L. Schleich. Geautoriseerde Nederlandsche bewerking door Martien Beversluis. Amsterdam, N.V. Uitgevers-Maatschappij ‘Kosmos’. (z.j.).
Beversluis dient het boek van Schleich in een Inleiding aan als een pendant van De kleine Johannes. Dat had hij niet moeten doen; het is al erg genoeg, als deze vergelijking bij de lezer opkomt. Als we inderdaad met De kleine Johannes gaan vergelijken, dan kan dit niet anders dan onze waardering voor Schleich's boek doen minderen; zozeer valt elke vergelijking in het nadeel van Schleich's fantasieën uit.
De enige manier waarop wij enige waardering voor De klokken luiden kunnen voelen is het intellektueel genoegen, 19de-eeuwse wetenschap te zien omgevormd tot soms allergenoegelikste verhaaltjes, een vernuftige vertel- en verklaarmethode met gebruikmaking van allerlei knapverzonnen beelden. Ik geloof niet, dat het voor Schleich veel meer dan een allergenoegelikst intellektueel spelletje geweest is. Anders was Else wel iets meer geworden dan de pop die ze nu geweest is. Else is niet één moment een echt kind; de schrijver wel hier en daar, b.v. als hij verklaart hoe Frans verliefd wordt op Else.
Ik kan in Schleich, zoals hij zich in dit boek openbaart niet anders zien dan een ‘orator-didaktikus’ en zijn boek een aardig zoethoudertje voor wie behoefte heeft om op deze wijze in de Natuurlike Historie, etc. bezig gehouden te worden. Het zou een aardige kursus voor een radio-volksuniversiteit kunnen zijn, maar veel verder kan zich mijn waardering niet uitstrekken.
v. H.
|
|