Opwaartsche Wegen. Jaargang 8(1930-1931)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 148] [p. 148] Herstellende in mei door W. Hessels. Helle banen in het groene loover en goudgetwinkel op den schaduwgrond. Zij kijkt er droomend naar, haar jonge mond ligt half-geopend in den zoeten toover. Mag zij vandaag niet op? Het klopt en welt in haar alsof een nieuwe bron ontsprong. Zij denkt er aan hoe zij eenmaal hersteld zou gaan door tuinen waar 'n merel zong. Hoor helder-ruischend in de open deuren: een morgenzee, een zingend paradijs. Zij ademt diep en drinkt de zoete geuren. Dan hoort zij op. Wat is die vreemde wijs? Zij hoorde nooit zóó fluiten in het groen, het is of gouden oogen naar haar turen en schitteren. Zij ziet een visioen van groene vlammen en van gouden vuren. Een vage angst bevangt haar en een drang om niet te zien. Maar haar wordt verteld dat ze nu òp mag. Ze luistert stil, ontsteld en voelt zich huiverend en rood en bang. Schuw komt ze buiten onder 't koele loover. De warme wind wuift aan haar teer gezicht. Dan in een wilde vreugd, geeft ze zich over en treedt, bedwelmd, zacht-wiegend, in het licht. Vorige Volgende