Opwaartsche Wegen. Jaargang 7
(1929-1930)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 260]
| |
Het werk van Alie Smeding
| |
[pagina 261]
| |
In die stad: Alie Smeding. En ook Alie Smeding is er gevangen geraakt in de melancholieke onvoldaanheid van haar omgeving, waaruit zij altijd een sterk gevoel voor ieder levenstekort behouden zou. Maar zij was sterk genoeg om zich van haar gevangenschap bewust te zijn en daardoor werd de verlossing mogelijk. In een onpersoonlijke sfeer groeide zìj tot een persoonlijkheid; zij bleef een deel der stad en kwam toch zìj daarbuiten te staan. ‘Menschen uit 'n stil Stadje’Ga naar voetnoot1) is niet Alie Smedings allereerste werk geweest. In het interview met G.H. Pannekoek Jr.Ga naar voetnoot2) vertelt zij, hoe ze eigenlijk altijd aan het schrijven is geweest. ‘Op school was ik een heel dom kind, maar opstellen maken kon ik!’ In ‘de Spiegel’ is vrij veel van haar verschenen. Ik ken dat werk niet, maar ben er zeker van daarmee weinig te verliezen. Alie Smedings eigenlijke werk begint pas met ‘Menschen uit 'n stil Stadje’. ‘Daarmee ben ik dus begonnen’, vertelt ze dan ook aan Pannekoek. De sfeer van dit boek hebben we reeds leeren kennen. Door het te schrijven heeft Alie Smeding zich van die sfeer bevrijd. Haar persoonlijkheid maakte zich los uit de gevangenschap door de gevangenis buiten zichzelf te stellen. Maar omdat zij zelf ook een stukje Enkhuizen geweest is, ziet zij het stadje anders en dieper dan een vreemdeling het zou doen. Niet de vervallen grootheid trekt haar aandacht, maar het aarzelende leven in de schaduw der 17-deeeuwsche pakhuizen. ‘Buurtjesmenschen’ noemt Alie Smeding de figuren uit haar boek. De dokter, de dominee, de notaris, komen er niet in voor. Zij vormen immers niet het eigenlijke Enkhuizen! De meesten van hen zijn elders geboren, hebben in de moderne steden gestudeerd - voor hen reiken de telegraafdraden tot op het Enkhuizer postkantoor en loopen er treinen naar Amsterdam. Alleen in de volksbuurten leeft onaangetast de sfeer van oud-Enkhuizen: de sfeer van nauwlijks-bewuste en wat kribbige onvoldaanheid. Alie Smeding heeft er blijkbaar heel dichtbij geleefd - anders had zij niet zóó suggestief vanuit de menschen-zelf kunnen schrijven. In een liefde vol deernis wil zij hen allen omvatten, ieder met zijn eigen ruzietjes, zijn geheime angsten, zijn verlangen, zijn zonde. Zelfs in het onbeduidende stadje is het allemaal zoo heel erg onbeduidend, maar het wordt alles toch ook weer zoo heel erg belangrijk, wanneer we de menschen hooren in hun eigen gedachtengang. En overal zien we, naast een beetje zon, veel schaduw. Want niemand is tevreden, ieder heeft zijn tekort te dragen: ‘armoede’. Alleen Zwaan Willemse ziet enkel maar zon en kan zingend door het leven gaan. Maar Zwaan is dan ook niet heelemaal wijs. In al die variaties van ‘tekort’ blijkt toch ook een climax. Kee Willemse, mismaakt door de schuld van haar dronken vader, is de ongelukkigste van allen. Haar mis- | |
[pagina 262]
| |
vormde lichaam sluit haar buiten het leven. In bittere jaloerschheid wrokt ze tegen ieder, die meer heeft dan zij. Haar mond is verbeten tot een nijdige kerf door haar gezicht. Wanneer dan nog haar angstig-gedragen liefde voor Bart Helmers versmaad wordt, richt zich haar laatste verlangen op het geld. Want geld is macht, is triomfeeren over hen, die nu den spot met haar drijven! Van haar moeizaam gespaarde geld koopt ze een lot. Een niet! En dan groeit het tekort tot zijn eigen vernietiging. Want ‘tekort’ houdt in, dat er tenminste iets is, en voor Kee Willemse is er nu niets meer, niets! ‘Iedereen had nog wel wat, al was d'r leed bij, Jaap Tijm had weer 'n misse operasie en 'n misse botvangst had z'n ouë, maar ie had temenste 't glimlachie van de Domenee's vrouw, de jongen.... en Annebet had de heete zonnigheid van Bart z'n ooge en die armzalige Trui Donker d'r schik om d'r geredde huisboeltje en 'n man en 'n kind.... en Daan Gerritse z'n blommetjes en z'n antiek en Pau Davids z'n geld en 't wijf van Hein van Dijk 'n rooie joolkop en al meer bult onder d'r boezel en bij Teun van 't Hof was d'r ook al weer wat en Fenne had d'r nieuwe bewuste........ Allemaal hadde ze wat en zij.... zij nìks, zij geen krummel van 't leve..’ D'r bleeke en huilverwrongen gezicht bonsde zwaar tegen 't raamhout, ze snikte.... een wier hoop gestorven was....Ga naar voetnoot1) ‘Sterke Webben’Ga naar voetnoot2) brengt een merkwaardige verandering. In haar eerste boek stond Alie Smeding tegenover een overvloed van gegevens, waaruit ze niet wist te kiezen. In één wijde omarming trachtte zij heel Enkhuizen te omvatten, al kwam onwillekeurig toch één figuur in het bijzonder naar voren: de armste. In ‘Sterke Webben’ heeft Alie Smeding zich weten te beperken tot die ééne figuur van de armste. Mientje Holmers is de dochter van een kruidenier, maar hoort in het ruwe getwist van den winkel niet thuis. Fijner en schuwer is ze dan de met jongens stoeiende meiden, die haar vriendinnen moeten zijn. En die ingeboren distinctie sluit haar buiten haar eigen kring. Wanneer ze voorbij komt, hebben achter de gordijntjes de buren hun veelbeteekenende knikjes naar elkaar: wat is die meid toch grootsch! Maar het deert Mientje weinig: ze gaat op in de stille vreugde van haar liefde voor Joost Halke van 't Ruyschenstein. Totdat alles stukbreekt, en ze beseft voor hem niet meer geweest te zijn dan een van zijn vele avonturen. Daarmee sterft haar hooge verwachting van liefde. Stoeien moest je zooals de anderen, en zorgen, dat je een jongen kreeg! Anders zou ze straks overblijven, alleen! ‘Dus - Heinsius was met Tine, en Fie Meurs met Piet Groenewoud, dié Wies met Hein, dan bleef d'r nog - Co, dan moest zìj - dié....’ | |
[pagina 263]
| |
Ze hield plotseling 't heftig ontstellend besef van h'r nuchter gepeins-dat-zéer-deed. ‘Och - jà.... nou wor'-je eerst zooals je wezen moet’, leerde ze bitter.Ga naar voetnoot1) Maar Co wreekt zich over Mientjes vroegere weigering door haar met wreede woorden te striemen. En in een laatste opleving van haar trots weigert ze hem! Om dan terug te schrikken voor de gevolgen van haar daad: Ineens peinsde ze weer aan de leegte die komen moest - nú...., aan h'r alleenheid en - aan de zwoele droomen 's nachts, de droomen die h'r benauwden, waar ze bang voor was als - voor 'n zònde. Ze keek naar de stilte rond-om, en naar de lange, nauwe straat, h'r tanden beten op-een. ‘Nee - née, 't hóefde toch niet - dat ze.... dàt weer...., d'r was 'r toch nòg een......?’ H'r wangen gloeiden donker-rood en ze rekte de oogen wijd open. De immer heftig bedwongen en hartstochtelijk verkropte trek in 't leven, doorvuurde h'r weer met jagende begeerte en donkere drift. ‘Niek van Oort was smoor-verliefd.... smóor-verliéfd....! Nou - als ie wéer 's visch bracht....’ Omdat ze de fijnste was, zinkt ze het laagst: ze geeft zichzelf weg als een prostituee. In dit boek bepaalt zich het ‘tekort’ niet slechts tot één persoon, het vernauwt zich tevens tot één speciaal gebied. Eerst is dit nog niet zoo duidelijk: de gevoelige Mientje vindt overal een tekort, in de ruwe omgeving thuis, in den omgang met haar vriendinnen, op catechisatie. Maar het verlangen naar de vervulling daarvan trekt langzaam in haar samen tot het verlangen naar den man. Door hem zal alles goed worden! Eerst is het Joost, maar ook na zijn vertrek groeit het verlangen. Steeds meer wordt dit door het leven gehavend tot iedere geestelijke waarde daaruit verdwenen is en alleen de lichamelijke drift naar den man overblijft. Om tenminste daaraan te voldoen verkoopt Mien Holmers zichzelf. Daarmee is Alie Smeding toegekomen aan het probleem, dat haar voorloopig niet meer zal loslaten: het probleem der sexen. Het is of haar geestelijke horizon zich ineens vernauwt tot dat ééne probleem. Als gehypnotiseerd staart ze naar het geweldige van den sexueelen strijd, die zich vanzelf aan haar heeft opgedrongen. Zoolang zij fragmentarisch het leven beschreef, hield hij zich nog op den achtergrond, hoewel hij slechts zelden ontbrak. Maar nu ze haar volle aandacht gaat wijden aan de ziel van één mensch, schijnt hij ineens | |
[pagina 264]
| |
alles te beheerschen. Alie Smeding staat er voor als voor een berg, die de wereld afsluit. Eerst zal ze moeizaam moeten klimmen, om op den top eindelijk de wijde verten terug te vinden. Voorloopig ziet zij het sexueel verlangen en den sexueelen strijd als de eenige verklaring van het leven. En er is geen zweem van twijfel in de overtuiging, waarmee zij haar volgende boeken schrijft. Want achter al haar figuren staat de werkelijkheid: ‘Over het algemeen bedenk ik nooit iets. Ik moet eerst personen zien, die ik beschrijf, anders kan een boek nooit goed worden.’Ga naar voetnoot1) Natuurlijk mogen we aan deze uitspraak niet te veel waarde hechten. We zien allen de werkelijkheid door ons eigen temperament. Daarom verwondert het ons niet, dat Alie Smedings hoofdpersonen elkaar telkens zoo gelijk zijn. Ze zijn allen haar geestelijke kinderen. En in allen schrijft zij tenslotte hetzelfde uit: zichzelf en haar opvatting van het leven.
Zoowel ‘Menschen uit 'n stil Stadje’ als ‘Sterke Webben’ hebben nog iets aarzelends. Het is, of de schrijfster zichzelf maar half vertrouwt en daarom niet met een paar forsche lijnen durft teekenen. Met kleine, zoekende streepjes bouwt ze haar portretten op. Ieder klein detail moet meehelpen om de juiste sfeer aan te geven, al heeft het ook met het eigenlijke verhaal weinig of niets te maken. Het is de methode van Robbers, maar aarzelender, nog meer overladen van verbindingsstreepjes en adiectieven en synoniemen. In het eerste boek, waar onze belangstelling toch al over een groot aantal menschen is verdeeld, kan die overdaad ons nog dikwijls boeien. Maar ‘Sterke Webben’ vraagt onze liefde uitsluitend voor Mientje Holmers. En Mientje dreigt telkens verloren te gaan in het teveel aan detail, detail zoowel in uiterlijken zin: de entourage-beschrijving, als in innerlijken: de weergave van gedachten. Onze aandacht heeft de grootste moeite haar vast te houden. Alie Smeding heeft deze fout nooit heelemaal overwonnen. Al haar boeken hebben er min of meer onder geleden. Maar na ‘Sterke Webben’ is toch ‘Achter het Anker’Ga naar voetnoot2) een geweldige sprong vooruit. Even krijgen we zelfs den indruk met het boek van een andere schrijfster te doen te hebben. Geen peuterig-zoekende woordjes, maar forsche, krachtige zinnen dragen er het verhaal. Alleen in de weergave van gesprekken of gedachten herkennen we de moeizame, brokkelige manier van schrijven uit de eerste boeken. Maar hier wordt er een eigenaardige natuurlijkheid mee bereikt.
‘Achter het Anker’ beschrijft den radeloozen strijd van een Zuiderzeeschipper tegen zijn sexueele drift. Maar die drift is sterker dan hij en eindelijk - na een | |
[pagina 265]
| |
wilden kermisavond - bezwijkt hij. Daarmee is echter de drang van zijn bloed onweerstaanbaar geworden. Wanneer hij getrouwd is met de schuwe en zachte Bouk Zeelt, worden zijn hartstocht en het plotselinge weten van zijn vroeger leven de oorzaak van haar dood in het kraambed. En nog kan Tjeerd Boltema zich niet beheerschen! Hij zondigt keer op keer, maar zijn ziel is in laaienden opstand tegen de liederlijkheid van zijn lichaam. Als zijn knechtje Jur ook ‘van de duvel bezeten’ blijkt, valt hij opeens tegen den jongen uit: ‘Jij denkt nou dat je verdriét hebt’, spotte hij wreed naar het knechtje, - ‘och heere-jee en 't zal nog heel wat erger met je worden! Ja zeker! 't Zal worden dat je op één avond tién keer bij 't water staat, en telkens tegen je eigen zegt: spring er dan in, lambol, vuilwagen, zwijn! Ja, ja, berei' je er maar op voor! 'n Tijd dat je spuugt van je eigen, walgt van de hond die je bent, de hond van die gammele dellen’, heftig praatte hij het, en aanhoudend bleef zijn blik op Jur's witte vertrokken gezicht. ‘Nou, waarom kijk je zóó? Toe dan! Spreek op!’Ga naar voetnoot1) Dienzelfden avond zondigt Tjeerd Boltema opnieuw. Tot hij na zijn langen dooltocht eindelijk rust vindt in de leidende liefde van een oudere en krachtige vrouw. Haar steun redt hem van zichzelf. Er spreekt uit dit boek een groot begrijpen van en een groote deernis met Tjeerd Boltema. Zijn schuld wordt er bijna gezien als een schuldelooze schuld. En toch weet hij zelf, dat het ‘de duvel’ is, die hem bezit. Soms bidt hij wanhopig en slaat hij zijn hoofd tegen de wanden van zijn kooi. In Riek Eulderiks schenkt God hem dan eindelijk de verlossing.
Nu volgen een paar novellen, die het sexueele probleem eveneals ‘Sterke Webben’ van den kant der vrouw benaderen: ‘Strakke dagen’Ga naar voetnoot2) en ‘Als een bes in een hofje’Ga naar voetnoot3). Het eerste van deze twee boekjes is vrij onbeduidend; het tweede goed geschreven, maar te gechargeerd om overtuigend te kunnen zijn. Geen van beide is trouwens meer dan toevallig tusschenwerk. Eerst in ‘Het Wazige Land’Ga naar voetnoot4) doet Alie Smeding weer een stap verder. Jud Eerden wordt de vrouwelijke ‘pendant’ van Tjeerd Boltema: evenmin als hij weet ze haar sexueele drift te beheerschen. Dat is iets nieuws. Want tot nu toe waren Alie Smedings vrouwen altijd binnen de grenzen van het uiterlijk fatsoen gebleven. Mien Holmers uit ‘Sterke Webben’ en Cor Bransen uit ‘Als een bes in een hofje’ zoeken het tekort te ontgaan in een huwelijk zonder liefde, Cor zelfs met een man dien ze verafschuwt. In ‘Strakke | |
[pagina 266]
| |
dagen’ durft Lot Verhey haar eenzaamheid niet aanvaarden en ze dwingt haar verloofde tot een huwelijk, waarvan ze beiden weten, dat het nu al kapot is. Maar Jud Eerden gaat verder. Zij komt in opstand tegen het tekort van haar leven, en wanneer ook een allerlaatste kans haar dreigt te ontglippen, probeert ze het lot te dwingen. Op een laten roeitocht verleidt ze Toonie tot een bindende daad. Maar God laat zich niet dwingen en Juds opstand wreekt zich aan haarzelf. In diepe schande, die haar bijna tot den dood gedreven heeft, baart ze haar kind. Om tenminste eenigszins het fatsoen te redden, weet haar vader met wreeden dwang Toonie tot een huwelijk te bewegen. Maar Jud is armer dan ooit, want Toonie gaat dat huwelijk in met de bedreiging: ‘je weet dat ik 'n hekel aan je heb, ik zou je kunnen ranselen als je lamenteert en als je liefdoet.... pas op, als je liefdoet....’Ga naar voetnoot1) Al zijn ‘Achter het Anker’ en ‘Het Wazige Land’ psychologisch nauw aan elkaar verbonden, in ander opzicht is er groot verschil tusschen deze beide boeken. ‘Achter het Anker’ is sterk en frisch. Er waait zeewind doorheen. Beschrijvingen van de zee zijn telkens hoogtepunten. En samen maken zee en wind het boek zóó krachtig, dat het Tjeerd Boltema's futlooze zwakheid kan dragen zonder er zelf door te worden aangetast. In ‘Het Wazige Land’ vinden we het omgekeerde. De teleurgestelde, kribbige Jud haalt het boek neer in haar eigen sfeer. Daardoor komt er, vooral in het eerste gedeelte, een teveel aan moedelooze stemming, dat ons prikkelt. Na de beslissende daad volgen de gebeurtenissen elkaar snel op en wordt het boek veel sterker. Toch staat het als geheel ver beneden zijn mooie ‘pendant’.
Toen zij ‘Het Wazige Land’ schreef, in 1924, was Alie Smeding al begonnen aan haar voornaamste boek: ‘De zondaar’. Vier jaar lang, van 1923 tot 1927, is zij daaraan bezig geweest. Maar intusschen vond zij telkens tijd voor ander werk. Behalve ‘Het Wazige Land’ schreef zij in 1924 ook nog ‘Als een bes in een hofje’. En een jaar later: ‘Duivelsnaaigaren’.Ga naar voetnoot2) In het interview van Pannekoek heeft Alie Smeding over dit boekje gezegd: ‘Duivelsnaaigaren vond ik mijn fijnste boek, maar de menschen hebben het niet mooi gevonden...... Het nauwste wat aan mezelf verwant is heb ik uitgeschreven in Duivelsnaaigaren. Dat is de vrouw, die ongenood aan den kant van den weg blijft staan met een gezond lijf, verlangend om een man gelukkig te maken, maar ze blijft staan. Over meisjes, die niets beleven, wordt zoo weinig geschreven.’ Hebben de menschen het werkelijk niet mooi gevonden? Voor mij is dit interludium, evenals ‘Achter het Anker’, een hoogtepunt in Alie Smedings werk. En | |
[pagina 267]
| |
tevens een rustpunt. Want ongemerkt is het décor veranderd: Enkhuizen heeft opgehouden het uitsluitende middelpunt te zijn. Tjeerd Boltema vaart van haven tot haven, Jud Eerden is onderwijzeres in een andere stad. Met die verandering heeft het moderne leven zijn invloed doen gelden. We merkten het reeds aan den stijl van de twee laatste boeken. Maar ook op het verhaal zelf werkt die invloed. De levens worden er hartstochtelijker, bewogener, grootscher door! In Enkhuizen bleef het verzet tegen het tekort een stemming; nu, buiten Enkhuizen, wordt het als bij Jud Eerden tot een daad. ‘De zondaar’ gaat daaraan te gronde - in Amsterdam! Vanuit dat Amsterdam keert nu ‘Duivelsnaaigaren’ ineens terug naar Enkhuizen. Het wordt een vrome terugkeer, een pelgrimstocht nnaar het verleden. En dat verleden is: stemming. Wéér het levenlooze, droefgeestige stadje - en wéér de moedelooze berusting van een overgeschoten vrouw, die telkens ondanks zichzelf even hoopt, om dan weer in diepere en dadenlooze moedeloosheid weg te zinken. Als een zweer groeit het onbevredigd verlangen uit in Fem Smit - als duivelsnaaigaren tusschen de bloemen: ‘Duivelsnaaigaren’, zei Grootmoeder, ‘'t goeie verstikte 't. De bovenmeester had er nog 's om geglimlacht, dus 't heette anders. Maar 't leek toch echt 'n dikke groene draad, numero acht, zoo in kronkels van de klos gegleden, knopen er in, hier en daar was ook nog in de modder de afdruk van 'n bokkepoot, och...... En dat moest je toch telkens denken: de bloemen, dat waren de mooie gedachten van God, maar 't onkruid, de brandnetels en 't naaigaren, de ratelaar: de booze.... stil! Nou was er in je zelf misschien ook wel zoo'n draad, 't booze bleef stevig overeind en 't goeie...., 't goeie, och, dat verstikte nooit heelemaal’.Ga naar voetnoot1) Er is in Femme's leven telkens: de andere - die alles krijgt. En voor haar blijft er niets dan een droom van geluk met een man en een wieg - en daarna het ontwaken.... in de leegte. In ‘Duivelsnaaigaren’ wordt de deernis bijna tot een hartstocht. Fem is martelares; het leven heeft immers alles in overvloed - alleen niet voor haar! Bij haar avondwandeling met Riek is het donkere pad langs het kerkhof ‘haast onbegaanbaar van liefde’. Maar zelfs het straatavontuurtje na die wandeling geldt enkel Riek. Ieder woord in dit fijne boekje is door die deernis bepaald. De eenzaamheid om Femme wordt bijna tastbaar; haar stemming van terughuiverend verlangen laat ons niet meer los. Fems eerste verschijnen dwingt ons al dadelijk tot overgave aan de sfeer van haar leven: Fem morrelde moeizaam de roestige grendels van de achterdeur af, de | |
[pagina 268]
| |
scharnieren krasten als raven, gelijk met de glanzende ochtend boog een verwaaide Ribesstruik de keuken in. In die lange, eentonige reeks van onbevredigde levens brengt ‘De zondaar’Ga naar voetnoot2) dan plotseling de climax, dien we voorvoelden. Dirk Hartsen is onderwijzer in Amsterdam en werkt voor de acte Middelbaar Nederlandsch. Want leeraar-zijn, heer-worden, is hèt groote ideaal voor den boerenzoon uit het kleine dorp. In zijn zwoegend leven van enkel-werken is echter een tekort: aan sentiment, aan liefde - aan de vrouw. Toos komt dat tekort vullen. Maar zelfs dan blijkt er voor alles, wat sentiment is, geen plaats. Dirk moet zwaar blokken; het werk verdringt in hem al het andere, vooral nu hij in ongehuwd samenleven met Toos zijn lichamelijke verlangens bevredigen kan. Maar des te heviger voelt Toos hun tekort, en eindelijk weet zij Dirk over te halen tot een huwelijk. Wachten op het leeraarschap kan zij niet meer. Hun huwelijk zal immers het tekort vanzelf doen verdwijnen! Aarzelend geeft Dirk toe, maar - voor kinderen is het inkomen te klein. Dezelfde voorzorgen moeten genomen worden als in het samenleven van hun verlovingstijd. Toch zijn de eerste jaren van hun huwelijk een tijd van eendrachtig en gelukkig samenwerken. Dirk zwoegt voor zijn examen en Toos slooft zich uit om in haar huishouding toe te komen met het armzalig onderwijzerssalaris. Ze verlangt naar haar kind - straks, als Dirk leeraar is en er dus geld zal zijn. Dirk slaagt en wordt aan een Amsterdamsche H.B.S. benoemd. Uiterlijk brengt dit in hun leven een geweldige verandering. Het groote inkomen beteekent weelde en voor Toos - een leven van niets-doen, dame- zijn. Zoo mateloos is die wijziging in levensstandaard, dat we soms even moeten glimlachen. Maar deze uiterlijke onwaarschijnlijkheid is van weinig beteekenis voor den innerlijken gang van het verhaal. Evenals de uiterlijke veranderingen geen invloed hebben op het huwelijksleven van de Hartsens. Dirk wil nog steeds geen kind: eerst moeten ze wat | |
[pagina 269]
| |
aan het nieuwe wennen en zich een plaats veroveren in den leerarenkring. Toos' tekort blijft. En dan gaat ongemerkt haar verlangen, dat zoo hevig en vergeefs gebloeid heeft, dood. Een kribbig egoïsme komt er voor in de plaats, gevolg van het abnormale huwelijksleven. Haar gedachten vinden enkel zichzelf. Zwangerschap zou haar rust en haar figuur bederven. Ze wordt bang voor de mogelijkheid van een kind, afkeerig van het samenzijn. Terwijl bij Dirk juist het omgekeerde gebeurt. Nu het groote doel van zijn leven is bereikt, dooft zijn ijver uit. Het verdrongen gevoelsleven doet hevig zijn rechten gelden. Een groot verlangen naar teerheid en liefde komt Dirks ziel overstroomen. Hij geeft even gemakkelijk aan deze stemming toe als vroeger aan zijn werkdrift. Van zijn vrouw eischt hij volkomen overgegeven liefde, zonder beperking, zonder angst voor een kind - waarnaar nu eerst het verlangen in hem wakker wordt. Maar het is te laat: Toos kan niet meer. Dirk en zij hebben elkaar gekruist. En het tekort van beider leven wordt er blijvend door. Dirks, door het werk zoo lang verdrongen hartstocht doet zich met wrekende kracht gelden. Steeds pijnlijker wordt de strijd met Toos, heviger de verleiding. Iedere vrouw wordt een mogelijke bevrediging van het tekort. In het dienstmeisje Diet vindt hij dan tenslotte het harsttochtelijke vrouwdier, dat aan al zijn wilde begeerten voldoet. Het bandelooze zinnenleven met haar maakt hem tot een beest. Alle grenzen vallen weg, alle normen. Wanneer Toos eindelijk haar verlies beseft en zielig hem probeert terug te winnen, kan hij hoonend haar verouderend lichaam versmaden. Diet is er immers! En Diet voert hem naar den zekeren ondergang van ‘bont-opgesmukte kamertjes met roode schemerlampen’.
Er is over ‘De zondaar’ eigenlijk al veel te veel geschreven. Daarbij ontbrak de lichtvaardige kritiek allerminst, maar bovendien werd het boek steeds beschouwd als een op-zichzelf-staand en daarom toevallig werk. Voor ons echter, die Alie Smedings ontwikkelingsgang hebben gevolgd, is ‘De zondaar’ juist het omgekeerde: een noodzakelijkheid, de onmisbare kroon op haar werk. In boek na boek gaf dat werk ons telkens weer dezelfde deernis met de slachtoffers van het sexueel verlangen, die allen stonden buiten het huwelijk. Maar nu gaat er voor Alie Smeding plotseling een nieuwe kant van het probleem leven. ‘Uit Enkhuizen kwam ik in Amsterdam en Rotterdam. Ik ben uit een Christelijk gezin en wist niets van het mondaine leven. Ik heb toen pas iets gehoord over de moderne verhouding van man en vrouw door de biechten van vrouwen. Voor mij was trouwen en kinderen krijgen het mooiste wat er was. Maar nu hoorde ik andere dingen. Ik was verbaasd, dat er vrouwen waren, die geen kind wilden hebben, omdat ze dat lastig vonden en bang waren voor hun figuur’.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 270]
| |
De verbazing groeit tot een heftig protest. De steden en dorpen zijn vol menschen, voor wie het huwelijk nooit komt, die altijd arm aan liefde blijven met diep in zich een steeds groeiend gevoel van honger. En de getrouwde menschen verknoeien moedwillig of achteloos wat hun kostbaarst bezit moest zijn! Ze denken alleen aan zichzelf en op hun egoïstische berekeningen stoot het huwelijk stuk. Hun ellende wordt daardoor een onrecht tegenover de buitengeslotenen, zooals Femme uit ‘Duivelsnaaigaren’: ‘Och ik! Ik zou toch immers niet doen als Stans en Garreldien? Ik zou met zoo'n beetje blij wezen, zij wouën te veel en daarom verloren ze alles. En zou dat dan geen geluk geven, als je opklarende oogen zag onder je inschikkelijkheid. Wil je uit? Ga gerust hoor en haast je maar niet. Je zat te neuriën bij 't kind en de schemerlanp in de kleine gezellige kamer. Hij kwam laat thuis: heb je je niet verveeld? Je lachte: welnee, welnee. En al was 't wel zoo, al had je je wel verveeld, dan zei je nog: welnee, welnee. Zes dagen werkte hij hard voor jou en 't kind. Hij vertelde en je luisterde, dat was zoo mooi aan die kleine ronde tafel, 't licht in 't midden, en aldoor keek hij naar je, met goeie vriendelijke oogen: dat was je belooning, dat gaf je 'n warm gevoel in je borst.... en ook, dat hij je wel 'n beetje aardig vond, en je noodig had. Je glimlachte naar elkaar - over gewone dingen praatte je - die glimlach was.... was wat heimelijks. En als hij langer nog uitbleef, stel dat hij nog langer uitbleef - 'n heele avond - je kon toch denken, hij komt weerom, naar mij komt hij altijd weer terug, want ik hoor bij hem en hij bij mij. Bij iemand hooren - zoo'n heerlijkheid.... Later als Grootmoeder dood was, zou zij niet.... niet meer....’Ga naar voetnoot1) Met ‘De zondaar’ heeft Alie Smeding haar protest bijna roekeloos in de wereld gegooid. Zóó verknoeien nu de menschen het huwelijk, omdat zij egoïstisch zijn en zichzelf niet willen geven. Maar dat egoïsme is liefdeloosheid, is strijd tegen God! Want: God is Liefde, en liefde beteekent zelfverloochening. Zoo wordt werkelijk ‘De zondaar’ er de droevige weergave van, ‘hoe ellendig het de mensch vergaat die God loslaat’.Ga naar voetnoot2) Maar tegelijk wordt het daardoor een spiegel voor ons allen, zonder uitzondering. Zijn wij ook geen ‘zondaren’, in wie geen liefde woont, maar enkel zelfzucht? En zijn er daarom in ons niet dezelfde mogelijkheden van ondergang? In dit boek vernietigt de zelfzucht het leven door het huwelijk; het zal misschien bij ons anders zijn, maar waar is de zelfzucht bruter dan juist in het huwelijk? We kunnen ons niet van de aanklacht afmaken door te doen of we veel beter zijn dan Hartsen. Het motto van ‘De zondaar’ houdt ons gevangen: ‘Wie uwer zonder zonden is, die werpe de eerste steen....’ | |
[pagina 271]
| |
Maar de triomf der zelfzucht in Dirk Hartsen is meer dan een aanklacht alleen. Er gaat tevens een hartstochtelijk beroep van uit: houd God vast, die Liefde is! Dan zal de zelfzucht u niet kunnen vernietigen, maar de Liefde uw leven bevestigen, ook en vooral in het huwelijk. Dit beroep maakt ieder element van cynisme in de aanklacht onmogelijk. En tegelijk brengt het de verlossing uit de hypnose van het sexueele probleem door te wijzen op een sterkere macht. Daarmee eindigt de tweede periode van Alie Smedings ontwikkeling, die met ‘Sterke Webben’ begonnen was. Zooals ‘Menschen uit 'n stil stadje’ de melancholie van Enkhuizen overwon, zoo overwint ‘De zondaar’ het sexueele probleem.
Er valt over ‘De zondaar’ nog veel meer te zeggen; na het exposé volgt de kritische beschouwing. En in meerdere of mindere mate geldt deze tevens voor al de boeken van de tweede periode, waarvan ‘De zondaar’ zonder eenigen twijfel het sterkste is. De goede eigenschappen, vooral de suggestieve karakteristiek, komen er krachtiger naar voren. Maar tevens zijn ook de fouten er aperter. Of liever: de fout, want ik geloof, dat we daartoe al onze bezwaren zullen kunnen terugbrengen. Met opzet laat ik dan een zekere gemakkelijkheid van stijl rusten, die ons nooit verrast door een ongedachte vondst en die ook wel eens slordigheid wordt. De fout, die ik bedoel, gaat veel dieper. Boven hebben we haar reeds herhaaldelijk genoemd: de overdaad van details. Alie Smeding laat zich meesleepen door de vaart van haar schrijven, zonder op tijd haar grenzen te zien. Er is van alles een teveel: teveel beschrijving, teveel zeurig gepeins - teveel herhaling van hetzelfde motief in haar verschillende boeken. Bijna onwillekeurig brengt dit ons tot een goedkoope paradox: de schrijfster van het tekort lijdt aan een teveel. De overlading in het kleinburgerlijk milieu, dat zij beschrijft, vinden we terug in haar boeken. In ‘De zondaar’ openbaart zich die overlading bovendien nog op andere wijze: door een teveel aan hartstochtelijk-brutale openhartigheid. Geen van Dirk Hartsens zonden wordt ons bespaard; tot in de meest schaamtelijke bijzonderheden daarvan worden wij meegenomen. En daaronder lijdt het boek, want alles wat overbodig is, verstoort den strakken gang van het verhaal. We hoeven heusch niet alle walgelijkheden van Dirk Hartsens zonde te kennen om tot den bodem toe de tragiek van die zonde te proeven. Integendeel - de bijzonderheden leiden onze aandacht af van het wezenlijke: het detail verdringt de tragiek. Op het meest tragische moment, dat van de zonde, is daarom het overbodig detail het meest verfoeilijk. Vaak heb ik de vraag gehoord, of Alie Smedings hoofdpersonen niet eveneens aan een teveel lijden. Met andere woorden: of hun heftig sexueel verlangen niet abnormaal is. Het zou echter weinig zin hebben hier op die vraag in te gaan. Naar mijn vaste overtuiging heeft Alie Smeding inderdaad te uitsluitend den sexueelen factor gezien in de levens van haar hoofdpersonen. Maar daar gaat het niet om. | |
[pagina 272]
| |
Het gaat er om, of de menschen, zooals zij ze gezien en beschreven heeft, levende menschen zijn - d.w.z. of Alie Smeding ons hun werkelijkheid dwingend kan suggereeren. Ik geloof niet, dat we daarop anders dan bevestigend kunnen antwoorden. Verder mogen we niet vergeten, dat al haar figuren leven met een tekort. En niets staat zóózeer in het middelpunt van ons leven, als juist wat we missen. Is het tekort op zichzelf al niet abnormaal?
Tenslotte nog de moeilijke vraag naar onze houding tegenover ‘De zondaar’ en Alie Smedings andere boeken van het sexueel tekort. We hebben gezien, dat ze aesthetisch niet bijzonder sterk waren, maar uit zuivere deernis en een eerlijke drift geschreven. Daarmee aanvaarden we Alie Smeding als kunstenares, als geroepene, - en haar boeken als de uiting van haar ziel. Maar dat maakt ons niet blind voor het maatschappelijk-gevaarlijke van deze kunst. Alie Smedings boeken, en vooral ‘De zondaar’, kunnen oneindig veel kwaad doen. Ook daarin ligt een tragiek. Alie Smeding wil deernis opwekken voor de buiten het leven geslotenen en waarschuwen tegen sexueele zelfzucht in het huwelijk! Maar bij hoevelen zullen haar boeken juist de sluimerende driften doen ontwaken en - het omgekeerde gevolg hebben van wat was bedoeld! In de beschrijving van zonde vindt de mensch nu eenmaal nooit de vermaning en altijd de verlokking. Als Christenen zijn we ons van deze treurige waarheid bewust en dus zullen we vanzelf uiterst voorzichtig met Alie Smedings boeken zijn. Maar deze voorzichtigheid mag ons niet brengen tot een oppervlakkig en Farizeïsch oordeel. Het is allereerst onze geneigdheid tot het kwaad, die haar noodig maakt. Dem Reinen ist ja Alles rein! Als echter zoo'n groote voorzichtigheid geboden blijkt, is dan de schrijfster ethisch verantwoord voor het gevaar van haar boeken? In een literair-critische beschouwing hoort deze vraag eigenlijk niet thuis. Maar toch wil ik er even op ingaan, omdat zij zoo sterk in onze kringen leeft. Een eigenlijk antwoord is er natuurlijk niet te geven. Deze verantwoordelijkheid dragen we alleen tegenover God, en God vraagt een persoonlijke beslissing. Maar wel geloof ik, dat in het algemeen een Christen - naar onze beteekenis van het woord - anders tegenover het probleem zou staan. Hij zou zijn spontaan protest tegen het huwelijksegoïsme nooit in den vorm van ‘De zondaar’ hebben geuit. Want hij weet, dat het kwaad nooit door de zonde of een beschrijving van zonde overwonnen kan worden. Hoe veroordeelend die beschrijving ook moge zijn! Negatie van Satan is alleen mogelijk door de aanvaarding van God. Daarom zou een Christen van den anderen, den positieven kant zijn uitgegaan. En zelfs als hij ‘De zondaar’ geschreven had (schrijven is voor den kunstenaar een dwang!) geloof ik, dat hij voor de verantwoordelijkheid der uitgave teruggeschrokken zou zijn - omdat hij begreep meer kwaad te zullen doen dan goed. | |
[pagina 273]
| |
Met deze persoonlijke beschouwing trachten we niet Alie Smeding te overtuigen van gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel. Nog eens: deze verantwoordelijkheid dragen we alleen tegenover God. ‘Een iegelijk zij in zijn eigen gemoed ten volle overtuigd.’ En nog veel minder willen we twijfel wekken omtrent de oprechtheid van haar mededeeling in het interview van Pannekoek: ‘In mijn eenzaamheid heb ik gevoeld, dat ik in God geloof. En ik heb begrepen, dat ik een christelijk boek kon en zou schrijven. Dat boek gaat over eenvoudige visschersmenschen en de hoofdfiguur is een visschersmeisje’.Ga naar voetnoot1) Integendeel - we hebben met spanning naar dat nieuwe boek uitgezien. Het moest wel iets heel anders worden dan haar vorig werk. Na een einde als ‘De zondaar’ kon alleen een nieuw begin volgen. En ‘Tijne van Hilletje’ verscheen - de strijd van een Markensch meisje om haar geloof. Het was niet de eerste keer, dat Alie Smeding haar aandacht wijdde aan dat wonderlijke stukje grond in de Zuiderzee. ‘Het prinsesje van het groene eiland’Ga naar voetnoot2) had er ons vroeger al van verteld. En weer valt het ons op, hoe volkomen Alie Smeding zich inleeft in haar figuren. Ze kent de sfeer van Marken bijna even goed als die van Enkhuizen, beter dan die van Amsterdam. Ook onder de plaatsen zoekt haar liefde bij voorkeur het kleine en verschovene. ‘Het prinsesje’ laat ons den vloek van Marken zien: de touristen en hun geld. Het rustig-vrome, bijna patriarchale leven van het eiland wordt door hen ontwricht. Ze dringen tot binnen de huizen om er de Marker-rooms te bekijken, en hun fooien dooden alle werklust van het gezin. Zelfs de zedigheid der Markensche vrouwen wordt door hun lonkende lachjes bedreigd. Het eiland verkoopt zijn ziel voor geld. Die ontwrichting wordt ons getoond in het leven van Wolmet Schipper. Haar van geldzucht bezeten vader wil zelfs haar zuiverheid aan de vreemdelingen verkoopen: Pieter ....Nou 't is 'n beetje! Die aore vrouwlui vange vast veul meer in. Jullie binne lang niet aordig genog, lang niet anvallig genog. (Tegen Wolmet) Jij ook! Jij hebbe zoo pas die man zoo maor weg'estuurd. 'k Heb 't wel 'ehoord! 'n Schandaol! Ja zeker! Jij moete d'r toch ook van ete.... 't Zou ook wat as hij zoo effentjes an je komt, en 'n zoen is maor stof.. | |
[pagina 274]
| |
Het wordt een felle twist, die eindigt met Wolmets vertrek naar de stad: de andere wereld. Ze vindt er werk en - de liefde. Maar voor haar rijken minnaar is het frissche Eilandskind niet meer dan een avontuur, waaraan eens een einde komen moet. Bitter en moedeloos gaat Wolmet naar Marken terug, waar alles haar nu tegenstaat. Haar ziel is dood - heel diep ergens in haar leeft alleen nog de liefde voor Guus Hagens, in wiens verraad ze niet gelooven kan. Het deed hem veel verdriet, had hij immers gezegd, dat het nu zóó moest... Maar het kon onmogelijk langer duren - voor hem! Onverschillig trouwt Wolmet met haar neef Jaap en maakt hem het leven tot een last. Ze veracht hem, hem en alle Markers, bij wie ze immers niet meer hoort! Alleen wanneer Guus' vrienden met hun jachten het eiland aandoen, leeft ze op. Dol en uitgelaten doet ze dan mee aan hun pleizierleven, zoodat het eiland schande over haar spreekt. Tot plotseling alles ineenstort. Guus komt weer op het eiland - en al het vroegere blijkt verraad en bedrog. Wolmet duizelt van haar eenzaamheid. Waarin Jaap haar grijpt. Alie Smeding heeft ons ‘Het prinsesje’ in den vorm van een tooneelstuk gegeven. Maar veel dieper dan het uiterlijk gaat dit verschil in vorm met haar andere boeken niet. De drie bedrijven zijn eigenlijk niets anders dan uitvoerig-beschreven romanfragmenten. En juist het eigenlijke van een tooneelstuk, de handeling - ook psychologisch -, ontbreekt. Het gebeuren valt telkens in de ruimte tusschen twee bedrijven in, en de bedrijven geven ons voornamelijk de expositie van den nieuwen toestand, die het gevolg van dat gebeuren is. Behalve het derde bedrijf, waar de komst van Guus Hagens onverwachts, en dus vrij willekeurig, een conflict brengt. Maar daarmee is het stuk dan ook uit! De terugkomst van Jaap om Wolmet te troosten is misschien een heel lieve attentie tegenover gevoelige lezeressen, maar in het stuk een positieve fout. De deus-ex-machina komt de tragedie tot een blijeindend spel omtooveren. Jaap (bij haar, zijn stem vol angst): Wat hebbe ze nou met jou 'edaon? (Wolmet verschrikt heftig: Jaap tilt haar op van de vloer, houdt haar in zijn armen. Ze klemt zich snikkend aan hem vast.) Mijn is wat wonderlijks wedervaoren: 'n stem in m'n binnenste zee dat ik weerom most keere, en of ik wou of niet, ik mòst.... As Kaors me niet terug 'evaore had, dan was ik midden op de Gouwzee overboord 'egaon en terug 'ezwommen.Ga naar voetnoot1) De waarde van ‘Het prinsesje’ ligt dan ook niet in den vorm, maar ondanks den vorm in de karakteristiek van Marken en de dwingende suggestie van zijn vloek.
Al is Wolmet in ‘Het prinsesje’ de hoofdpersoon, toch zijn de andere figuren niet veel minder belangrijk. Evenals Alie Smeding begonnen was Enkhuizen te | |
[pagina 275]
| |
karakteriseeren in zijn buurtjesmenschen, zoo doet zij het hier Marken. ‘Het prinsesje’ ontleent haar beteekenis vooral aan ‘het groene eiland’! In ‘Tijne van Hilletje’Ga naar voetnoot1) is dat anders geworden. Marken is er achtergrond en niets meer, zooals Enkhuizen in ‘Sterke Webben’. Belangrijker is echter de tegenstelling tusschen ‘Tijne’ en ‘De zondaar’. In Dirk Hartsen had Alie Smeding ons het gevloekte leven geteekend van den mensch, ‘die God loslaat’. Nu slaat dit negatieve om in het positieve. ‘Tijne van Hilletje’ beschrijft ons het leven van den mensch, die God vasthoudt na bitteren strijd. En met die omkeer gaat een heel nieuw perspectief open, een onbegrensde horizon - ‘Tijne’ is na ‘De zondaar’ inderdaad een nieuw begin. De inhoud van dit boek kan in een paar woorden worden weergegeven. Alie Smeding zelf vat dien in haar interview op de volgende wijze samen: ‘'t Is een meisje, dat verschrikkelijk harde dingen beleeft in haar leven en zich toch weer naar God toewendt als een bloem naar de zon.’Ga naar voetnoot2) Haar Moeder sterft; niet lang daarna verwoest het water in een stormnacht hun huis en spoelt haar Vader en Grootvader mee. Wanneer Tijne na een zware ziekte eindelijk beter wordt, is ze heel alleen overgebleven. Haar ziel komt er door in laaienden opstand tegen God. Vroeger had ze Hem liefgehad met heel haar schuchtere meisjeshart, maar nu heeft Hij haar bedrogen! De teleurgestelde liefde slaat om in een bitteren haat, die op een norschen vriesdag Tijne neerslaat aan den voet van den dijk: Ze lag, als een in elkaar geknepen vod, in het dichte riet aan de dijk, en ze schold op God. Verschrikkelijke woorden heeft ze daar gezegd, Tijne-van-Hilletje, woorden die een menschenkind noch in zijn hart, noch op zijn tong nemen mag.... Die vervloeking slaat op Tijne zelf terug. Ze heeft er zich mee afgesneden van God; Hij antwoordt niet op haar bidden om vergeving. Steeds dieper bukt Tijne onder den vloek. Zelfs haar huwelijksdag met Aorie-van-Zwèrte-Jaop-Boes wordt grauw van haar angst. Maar hun gezamenlijk bidden, in den eersten nacht van het eigen huis, brengt de verlossing: Er gebeurde een wonder.... | |
[pagina 276]
| |
Het was ineens of er een zilverige stilte op haar toe schoof en in dat zilverige was een gestalte.... waren oogen-vol-van-genade. De Goede Herder kwam naar haar toe, hij stak zijn handen naar haar uit. ‘Ik ken de Mijnen, en word van de Mijnen gekend....’ Er vallen ernstige bezwaren aan te voeren. Tijne's Christelijk geloof is een wonderlijk soort geloof. Het is niet een overgeven van alle dingen aan God, vol vertrouwen, ook wanneer wij Zijn wegen niet begrijpen. Het is veel meer een teren op de enkele sublieme momenten in haar geloofsleven, wanneer God als een stem tot haar spreekt. Zonder die stem verliest haar bidden zijn waarde. En de donkere gang van haar leven brengt daarin geen verandering. Na haar groote zonde gelooft ze niet in Gods vergeving om Jezus' wil, als ze vol berouw om die vergeving smeekt. God zelf moet haar die in een wonder brengen. Daardoor blijft altijd Tijne's eigen persoon het middelpunt van haar geloof en kan er nooit kracht van uitgaan. Natuurlijk is dit verschijnsel geen zeldzaamheid. Ook uit ons persoonlijk leven weten we maar al te goed, dat zelfs het geloof niet altijd vrij is van egoïsme of egocentriciteit. Maar we zien daarin de zonde en trachten ons eigen ik te overwinnen voor Christus! Alie Smeding echter doet het voorkomen, of Tijne's geloof een volkomen zuiver Christelijk geloof is. Daarmee komt er iets onzuivers in haar boek, waartegen ons gevoel zich intuïtief verzet. En door die onzuiverheid lijdt niet alleen de ethische waarde, maar ook de aesthetische. Onzuiverheid is verstoorde harmonie. Ook de compositie is niet gelukkig. Blijkbaar heeft Alie Smeding eenigszins aarzelend haar eerste poging in de nieuwe richting gedaan. Uit den steeds toenemenden overvloed van ideeën durfde zij de beslissende keuze niet aan. Slechts voetje voor voetje waagde zij zich verder in het onbekende gebied - en daarbij mocht geen enkele steun haar ontbreken. Zoo is ‘Tijne van Hilletje’ een hopeloos langdradig boek geworden, waarin het overbodig detail bladzij op bladzij vult. Er gebeurt niets - er wordt uitgeweid. Tot we dan ineens stuiten op de enkele feiten, waarbij Alie Smeding zich dadelijk | |
[pagina 277]
| |
herstelt. Het hoofdstuk over den stormnacht is prachtig van suggestieve beelding en behoort tot het allerbeste van haar werk. Bijna op dezelfde hoogte staat de beschrijving van Tijne's tocht met haar Tao naar Amsterdam, terwijl intusschen haar Moeder sterft. En zoo zijn er telkens voortreffelijke gedeelten. Maar ze gaan verloren in de eindelooze uitweidingen, zooals ook telkens onze belangstelling voor Tijne dreigt te doen. Toch verdient Alie Smedings laatste boek stellig onze aandacht. Wanneer het probleem van Tijne haar evenzeer gaat bezighouden, als vroeger het probleem der sexualiteit dat deed, dan zal het bij dit ééne boek zeker niet blijven. En misschien mogen we daarom uitzien naar een volgend werk van Alie Smeding - dat een waardige tegenhanger zal kunnen zijn van ‘De zondaar’. |
|