Aan het eind van de zesde jaargang.
Meer dan enig voorgaand jaar hebben we ditmaal ons beklemmend tekort aan ruimte gevoeld. Wat de Redaktie het vorig jaar als verwachting uitsprak ten opzichte van de poëzie is vervuld: na een tijd van armoe, waarin elke aarzelende poging in hoop op de toekomst tot ons werd gelokt en opgewekt tot voortgezet proberen, terwijl we voor elk nummer weer in zorg zaten, of er ook wel iets te brengen zou zijn, hebben we dit afgelopen jaar twee maal zooveel aanvaard als we konden plaatsen, terwijl we nog veel slechts node weigerden. De aarzelende toon, waarop we vorig jaar over ons proza spraken, mag nu vervangen worden door de toon van verwachting: reeds liggen enkele bijdragen van nieuwe medewerkers gereed; de vernieuwing van onze Christelike kunst begint groter zekerheid aan te nemen; het is met een trotse blijdschap, dat we dit waarnemen, al erkennen we, dat we nog maar zeer aan het begin staan van de oplossing van ons mancovraagstuk. Wat het essay betreft, al buiten het tijdschrift uitgegroeid in de vorm van de delen Chr. Letterk. Studiën, ook hiervoor zal in het komende jaar Opwaartsche Wegen te klein blijken. Daar komt nog bij, dat de Redaktie uit behoefte aan groter aktualiteit, het plan heeft opgevat een maandelikse kroniek te schrijven, waarin literaire merkwaardigheden en dwaasheden van de dag zullen worden besproken.
We hebben één keer ruimte gevonden door een kleine letter en een forsere bladvulling, we kunnen de mooie pagina's van Opwaartsche Wegen niet verder vernielen. We kunnen alleen ruimte vinden door uitbreiding van het aantal pagina's; het wachten is op een klein getal abonnees. Kunnen de vrienden van Opwaartsche Wegen nog niet eens wat propaganda maken? 't Gaat niet om de bloei van een tijdschrift, of de belangen van een uitgever - het tijdschrift wordt zo goed als belangloos gedreven - maar waar het om gaat, is het scheppen van de mogelikheid van een bredere uitgroei van onze jonge Christelike literatuur. Wat kunnen we voor jonge, nog tastende en zoekende talenten doen, als we het werk van de meer volwassenen om plaatsgebrek moeten afwijzen? Als onze lezers helpen willen, is zonder prijsverhoging reeds dit jaar uitbreiding mogelik.
Als we op de afgelopen jaargang terugzien, deze spreekt voor zich zelf. Wat de poezie betreft wijzen we vooral op de jonge produktieve dichter A.J.D. van Oosten, die eerst worstelend met zijn woorden, verzen schreef van geweldige gedrongenheid, waarin de konsonanten soms over elkander buitelden, maar nu reeds een verbluffende techniek in zijn vers heeft bereikt. Het vele van hem dat onder ons rust, geeft ons misschien nog meer recht zo over hem te schrijven dan wat we van hem konden publiceeren, toch zal Requiem uit 't Novembernummer velen reeds van zijn groeiende beheersing hebben overtuigd. Verder waren ook nieuw voor ons in deze jaargang Willem Brandt met zijn expressieve Mailbootverzen en H.G. Hoekstra, R. Houwink Hzn., H. de Bruin en G. Willemsz, die we nog slechts met een enkel vers introduceerden. Van de ouderen bleef in deze jaargang alleen W.A.P. Smit weg. Te veel namen andere bezigheden hem in beslag. Het afgelopen jaar was ongetwijfeld voor hem een van de gewichtigste uit zijn leven, maar we twijfelen niet of binnenkort zal ook hij de rust weer vinden, zonder welke een gedicht bij hem niet kan geboren worden. De anderen gaven dit jaar veel goeds: de Merode gaf in De pauw een van de beste gedichten van zijn hele produktie, Tocht zonder einde van Leopold overtrof nog zijn vroegere dromerige melodieën, ook van de Groot, Hessels, Kamphuis en Keekstra plaatsten we gedichten die de verwachtingen van het vorig jaar vervulden.
Buiten onze groep van medewerkers staat de figuur van René de Clercq die ons zijn Bijbels drama Saul en David afstond.
Wij verlangen naar een eigen dramatiese kunst. De Clercq's Saul en David is aan onze opvatting van een Bijbels drama nauw verwant, waarom wij meenden een deel van onze geringe ruimte er voor te moeten geven.
Over de verdere inhoud zullen we kort zijn. We memoreren slechts als opmerkenswaarde bijdragen: Rijnsdorp's studie over Querido, Leendertse's gedokumenteerde recensie van Kalff's boek over van Eeden, W.A.P. Smit's studie Over aesthetische kritiek en de orienterende artiekelen van Teo de Witte over werk uit de kring van De gemeenschap.
Dr. Marmelstein en Stevense schreven over Franse literatuur.
En in dankbare erkentenis noteren we de novellen en fragmenten van Wilma, Rijnsdorp en Diet Kramer.
DE REDAKTIE.