| |
| |
| |
Boekbespreking.
‘Vergeefsche Vlucht’ door Fennade Meyier. Hollandia Drukkerij Baarn 2e dr. 1928.
Deze geschiedenis van Fenna de Meyier is aesthetisch en ethisch bizonder slecht. De allerduidelijkste onzin ontmoet men op de bladzijden. Het verhaal handelt over een echtpaar dat ongelukkig gehuwd is en het blijkt, dat deze beide menschen reeds van af den eersten dag van hun trouwen zoo'n beetje geleefd hebben als hond en kat. Hoe ze dan in vredesnaam hebben kunnen besluiten tot een huwelijk is het allereerste probleem dat deze zonderlinge en hoogst onwaarschijnlijke roman den lezer cadeau doet.
Laat ons de eerste pagina's even bezien.
Julie, de jonge pas getrouwde, (natuurlijk mooie) vrouw van ‘Adri’ voelt zich zoo ‘ziekeneurig’ (zegt ze zelf), dat ze midden op de trap zitten gaat en pruilt. Ten aanschouwe van het dienstpersoneel. ‘De meiden liepen haar met spottend schouder-ophalen voorbij.’ Op een lentedag, als ze genoeg heeft van het ‘zinloos’ netjes onderhouden van haar huis, gaat ze in 't bosch dwalen en ontmoet daar al dadelijk een oude heer, die in 't dorp een reputatie van Don Juan geniet. Natuurlijk raken de jonge vrouw en de oude man aanstonds in een diepzinnig maar geestig gesprek, waarin allerlei halve gare wijzigheden gedebiteerd worden. B. v. ‘En woont u heel alleen?’ ‘Met mijn honden, ja; want dat zijn ook levende wezens’. ‘Je kunt er alleen niet mee praten’ ‘O ja. Of denkt u dat dieren geen geestelijk leven hebben? Mijn hond zeer zeker’. Etc.
Na maanden ontmoet zij deze filosoof van den zesden rang voor de tweede maal. Hij geeft haar een tak met bloeiende witte bloemen, die hij net (hoe toevallig!) den vorigen dag voor haar geplukt had om 'r te geven als ie ze weer zien zou. (!!). Je moet maar durven.
Bij diezelfde tweede ontmoeting, die Julie met Roosmalen heeft leidt hij haar naar zijn eenzame woning, welke met klimop begroeid is. Zij vindt het daar natuurlijk eenig: ‘Elk meubel, verstandig, scheen te luisteren, of stond als een trouwe dienaar klaar’. Het spreekt vanzelf, dat de gesprekken nòg diepzinniger zijn dan bij de eerste ontmoeting en dat Julie weinig zin heeft naar huis terug te gaan naar haar man die, hoe krijgt de Schrijfster hem zoo? - een dooie pier is.
Enfin, we zijn hier op pag. 24 gekomen. En ik heb geen zin deze vieze historie van walgelijke wellust en gore verdorvenheid, van haat, kwade trouw, jaloerschheid, egoïsme en diergelijke ondeugden verder eenigen aandacht te schenken.
Het kwam mij voor, gedurende de lezing, alsof ik in een vuilnisbak graaide en de stank mij de keel toeschroefde. Werkelijk, ik ben 't zat, ik gruw van dit boek, dat je naar beneden trekt, dat je beroerd maakt om de taal, die onverzorgd, de beelding, die leugenachtig, en de geschiedenis, die zwoel van hysterische drift is.
P.H.M.
| |
‘De vreemde wereld’ verzen van Hendrik Kroon. Uitgave van Scheltema en Holkema, Amsterdam.
De titel van dit bundeltje is dezelfde als die van het eerste vers. Dit is voor mij de eenige verklaring waarom dit bundeltje ‘De vreemde wereld’ heet. En omdat dit eerste vers geheel op zich zelf staat en geen inleiding tot de andere verzen is, begrijp ik niet waarom Kroon zijn boekje dezen naam gegeven heeft.
| |
| |
Van deze gedichten zijn de sonnetten verreweg de beste (de twee ‘Ontmoetingen’ uitgesloten, die wat schooljongensachtig aandoen en daarom beter achterwege hadden kunnen blijven). Hendrik Kroon is sterk visueel, zijn beschrijvingen en schilderingen treffen ons dan ook het meeste. Ik denk aan ‘Mistige avond’, ‘Een grijze dag’ ‘Het heiwerk’ en anderen. Hij houdt van de natuur om haar schoonheid, maar de ontroering is bij hem nooit diep, er blijft in zijn verzen altijd iets verstandelijk-beredeneerds. En enkele verzen en passages missen zelfs alle ontroering en worden dan photografisch juiste weergaven, waaraan alle kunst ontbreekt. Het rythme is een van zijn zwakste zijden, we zouden bij hem meer van een maatschema kunnen spreken, waar naar zijn verzen zijn opgebouwd. (Ook een reden waarom zijn sonnetten het beste zijn).
Vreemd doet het korte proza stukje ‘Zita’ aan, dat aan 't eind in dit boekje is opgenomen. Het is wel sober en fijn beschreven, maar dit is dan ook de eenige verdienste.
LAURA OLIVIER.
| |
Moeders, door Marie Schmitz. Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, Amsterdam.
In dit boekje heeft Marie Schmitz drie verhalen bijeengebracht, die alle de moederliefde belichten. In de eerste schets, ‘De verloren zoon,’, ontmoeten we een oude moeder met twee zoons. De oudste is de degelike. Hij is een welvarend zakenman, getrouwd, en heeft leuke kinderen, die grootmoeders liefste bezit zijn. De twede zoon is een losbol, die zelfs niet terugschrikt voor overtredingen, waaruit een sterke gedegenereerdheid spreekt. Ternauwernood ontsnapt hij nog aan een gerechtelik vonnis. De familie wil hem nu het land uit hebben, maar de moeder weigert. Zij stelt haar huis voor hem open, ook al kost haar dit haar liefste bezit, haar kleinkinderen, die haar nu niet meer bezoeken mogen. Maar als dan ‘de verloren zoon’, komt dan blijkt het geen berouwvolle zondaar te zijn, maar iemand, die, verstokt in het kwaad, de boete opzettelik afkeert. En de oude moeder weet 't: haar offer was onvermijdelik - en toch vergeefs.
Het twede verhaal heet ‘Langzaam afscheid’. De moeder, die in deze schets voorkomt, voelt zich langzaam oud worden. Ze heeft een moeilik leven gehad. Haar man en drie van haar kinderen stierven. Maar haar enig overgebleven zoon, nu een knap ingenieur, vergoedt haar dit gemis. Tussen moeder en zoon bestaat een intieme sfeer van mekaar begrijpen en met mekaar meeleven. Dan krijgt de zoon een aanbieding uit Indië, het directeurschap van een nieuwe fabriek, z'n liefste wens. Zijn moeder wil hem niet laten gaan. Hij is haar enigst bezit. Zij eist, dat hij zal bedanken. Maar haar strengheid verhardt het gemoed van haar zoon. En dan probeert ze het anders, omweeft ze hem met de weemoed om haar dreigend verlies. En overwint zo. De zoon bedankt. Maar daarmee is de oude verhouding niet hersteld. De vertrouwelikheid is weg. De moeder ziet dat. En wanneer de aanbieding, ten tweede male, komt, bekent ze haar schuld, spoort ze haar zoon aan, om het aan te nemen. Deze weigert echter op zijn eenmaal genomen beslissing terug te komen. Zijn moeder kon niet anders en hij evenmin. Het besef van het onvermijdelike in hun beider handelwijze heeft bezit van hem genomen. Hun scheiding is reeds een feit geworden, dat niet meer te veranderen valt. De tijd voltrekt zich onweerstaanbaar aan ieder mens.
‘In den koesterenden familiekring’, het derde verhaal, vertelt ons van een jong vrouwtje, dat, na de dood van haar man, met haar zoontje, in het gezin van haar schoonouders wordt opgenomen. Schoonvader is dominee, een vriendelik, maar onzelfstandig man. Schoonmama is streng en bits. Deze omgeving werkt verkeerd in op het kind. Het verliest zijn innerlik evenwicht en gaat kwijnen. Dan komt Elschot ten tonele, zoon van een van dominee's vrienden, zelf ook dominee op een Gelders dorp. Hij vraagt het jonge weeuwtje ten huwelik. En zij stemt toe. Voor haarzelf betekent dit jawoord een offer, want zij kan nog maar steeds niet haar eerste man vergeten. Voor haar kind zal het de uitkomst zijn. Het is haar moederliefde, die haar tot dit besluit voert.
Waarom ik de inhoud van deze drie verhalen zo uitvoerig heb weergegeven? Omdat we dan pas gaan voelen, wat de moederliefde voor Marie Schmitz betekent. In alle drie schetsen komen
| |
| |
we namelik sterk onder de indruk van de onvermijdelikheid der dingen. De gebeurtenissen voltrekken zich buiten de wil der mensen. Deze laatste zijn het verstandigst, zo ze, met 'n droefwijze glimlach, berusten, gehoorzamen. En nu is de moederliefde slechts een der factoren in deze groei der dingen. Ze is soms een droef-vervulde plicht, soms zelfs dat niet eens. Maar nooit de rijke vreugde, nooit het diepe geluk van de onvoorwaardelike zelfverlochening, die in haar overgave vaak meer betekent dan heel de gang van het gebeuren, dat ze meent te beïnvloeden. Deze moederliefde bevredigt ons daarom niet. We voelen wel: er ontbreekt iets in. En wel dat, wat haar juist de hoogste waarde verleent.
Maar afgezien daarvan, is hier mooi en zuiver werk geleverd. Vooral zuiver. Alles is hier af. De taal is zo, dat ze overal even doorvoeld en levend is, en toch terzelfder tijd effen, gelijkmatig, volkomen evenwichtig, beheerst. Nergens springt de schrijfster, ook met een enkel woord maar, eens uit de band. Nergens verwachten we dit ook.
In dit laatste ligt hier juist de verdienste. Want om deze verhalen hangt een sfeer van oneindige droefgeestigheid, van een weemoedig geven en laten nemen, van een trieste dagregen. Hoe meesterlik is nu de stijl in overeenstemming gehouden met deze atmosfeer! Welk een sterke eenheid van vorm en inhoud werd hier zo niet bereikt!
Nog eens: aestheties gezien hebben we hier buitengewoon mooi werk. Wat jammer, dat het ook in andere opzichten ons niet kan voldoen!
J.H.
| |
Smeulend vuur door Erwin Gros. D.A. Daamen, Den Haag.
‘Toen nam hij haar vol liefde in zijn armen en keek haar diep in de oogen. Eensklaps echter trok er een schaduw over zijn vroolijk gezicht en terwijl hij haar aan het hart drukte, zeide hij met bevende stem: ‘Annie, je weet niet, hoe dierbaar je mij bent. Als ik moest denken, dat ik je niet kreeg en je nam een ander, dan zou het voor mij zijn, alsof alle sterren van den hemel vielen en uitdoofden in de zee en het zou pikdonker worden in de wereld. Maar nog donkerder zou het, geloof ik, in mijn binnenste zijn’.
Dit is een zin uit een van de eerste bladzijs van ‘Smeulend vuur’.
Eigenlik kon ik met deze ene aanhaling wel volstaan. Want zo de taal, zo het boek. Maar het verschijnsel doet zich voor, dat in de laatste jaren drie verschillende Hollandse uitgevers zich aan drie verschillende boeken van Gros vergrepen hebben. En daarom is een wat uitgebreider beoordeling hier wel op zijn plaats.
Het verhaal is zo. Er zijn een aanminnige boeredochter en een fiere boerezoon. Daarnaast is er dan echter nog een twede boeredochter, uitmuntend in bescheidenheid. En een twede boerezoon, bekend om zijn pedanterie. De aanminnige boeredochter en de fiere boerezoon zijn voor elkaar bestemd. Natuurlik. Ze beminnen elkaar dan ook vurig. Maar helaas. Kleermaker Frits komt er tussen. Hij lastert. En hij weet zo de aanminnige boeredochter te koppelen aan de pedante boerezoon, de fiere boerezoon aan de bescheiden boeredochter. Begrijpt ge het? Het is zoiets als boompje-verwisselen. Maar zonder dat de echte liefde er is. En dus komt er allemaal maar narigheid van. De boze kleermaker verraadt zichzelf. De aanminnige boeredochter en de fiere boerezoon hebben een ontmoeting in de bongerd, om elkaar de zaak uit te leggen. En ondertussen brandt de boereschuur af. De fiere boerezoon wordt van brandstichting beschuldigd. Hij kan vrijgesproken worden, als hij maar zegt, waar hij tijdens de brand geweest is. Maar dan geeft hij zijn vroegere beminde aan de laster prijs. Liever onschuldig de gevangenis in. Dat offer kan zij echter niet aannemen. Tijdens de rechtzitting vertelt zij zelf, wat hij om harentwil verzwijgen wilde.
Zijn we er zo? Nog lang niet. We vervolgen dus. De vrijgesprokene keert naar huis terug, vol berouw, omdat hij zijn wettige vrouw zo schandelik verwaarloosd heeft. Hij wil dit nu weer goed maken. Veel tijd krijgt hij daarvoor echter niet. Want ze overlijdt kort na de geboorte van haar eerste kindje. En ook zijn vroegere beminde keert naar haar woning terug, om haar man te tonen, dat ze, ondanks alles, toch van goeden wille is. Maar deze heeft zich dan reeds laten inpalmen door de bouwer van de nieuwe spoorlijn, en vindt kort daarop door diens toedoen een tragiese dood.
| |
| |
Zo blijven de twee gelieven weer alleen over. En trouwen ze nu? Niet zo direct. Want de fiere boerezoon meent, dat hij dit niet meer verdient. Hij durft de hand niet meer uit te strekken naar het geluk, dat hem nu wacht. Dus moet de oude dominee er nog aan te pas komen, die in het afsterven van de beide andere hoofdpersonen een teken Gods ziet. En zowaar ook kleermaker Frits nog, die nu, vol berouw, smeekt het door hem bewerkte kwaad weer de wereld uit te helpen. Maar dan is de geschiedenis ook af. De aanminnige boeredochter en de fiere boerezoon vallen mekaar in de armen.
Er had met deze stof meer bereikt kunnen worden, dan er nu mee bereikt is. Maar dan had de geschiedenis moeten eindigen met het proces. Daar immers was de loutere liefde tussen de twee hoofdpersonen gebleken, gerechtvaardigd. Beiden hadden zich nu, gelukkig en tevreden in elkaars trouw, des te gemakkeliker kunnen geven aan de kring, die recht op hen had.
Het is waar, ook als dit het einde was geweest, dan zou het verhaal nog genoeg onwaarschijnlikheden gekend hebben en een overmaat van romantiek. Maar dit alles werd dan tenminste gedragen door een fond van werkelik leven. In plaats daarvan verkiest de schrijver een zeer onwaarschijnlike oplossing. Beidesta-in-de-weg's sterven. We kunnen, wanneer we dit lezen, de vraag niet terughouden: maar wat zou er gebeurd zijn als een van beide nu eens niet gestorven was? Deze oplossing bevredigt ons dus niet. Waarschijnlik bevredigde ze de schrijver evenmin. Daarom probeert hij deze oplossing op hoger plan te brengen door er een geestelike betekenis aan te geven; het is een teken Gods. Maar deze verklaring is ons te weinig werkelik-religieus, dan dat ze de kracht zou bezitten, om heel dit op zichzelf al onwaarschijnlik gebeuren op te heffen, en te maken tot een mooi en aannemelik slot.
En zo beantwoordt de inhoud van dit boek, tot in zijn diepste motieven, aan zijn taal. Het is oppervlakkige en onwaarschijnlike romantiek, waarvan we het betreuren, dat ze met de hooggeestelike waarden van het Christendom vermengd wordt.
Of ook dit boek later opgenomen zal worden in de Goede Boeken Serie?
J.H.
| |
Ruth's Huwelijk, door Helene Christaller. D.A. Daamen's Uitgeversmaatschappij, 's Gravenhage.
Ruth, een predikantsdochter, ontmoet een kunstschilder, houdt van hem, en trouwt met hem. Zij gaat helemaal in hem op. Zij geeft haar persoonlikheid prijs terwille van hem. Maar op den duur gaat ze hem daarom juist vervelen. Er komt een kunstenaresje, en ge begrijpt al wat er gebeurt. Ruth blijft eenzaam achter. Ze stort veel tranen, maar ziet ook haar fout. Ze had als persoonlikheid naast haar man moeten staan, niet haar persoonlikheid willen oplossen in de zijne. In de tijd van de scheiding wint ze nu zichzelf (en haar oud geloof) weer terug. Dan komt er, prachtig op tijd, bericht, dat het avontuur van haar man ten einde is. Hijzelf is ziek. Ruth verpleegt hem. Hereniging. Stralend geluk.
De probleemstelling in dit boek is naief, maar niet onbeduidend. De uitwerking is eveneens naief, en verder romanties. Veel gedweep en veel tranen. En dit hindert erg bij het lezen. We voelen het dan: dit boek is niet meer van onze tijd en voor onze tijd. Maar de heer Daamen vindt het voor zijn Goede Boeken Serie nog wel goed genoeg.
J.H.
Van J.M. Bredee te Rotterdam ontvingen wij haar nieuwe Zondagsschoolboekjes. De volledige catalogus bevat de titels en is op aanvraag gratis verkrijgbaar.
J.N. Voorhoeve te Den Haag zond ons: de Geïlustreerde Chr. Scheurkalender voor 1929 en de beide premieboeken M. Jacobs: ‘De Kleinzoon van den Hofprediker’. W. Schippers: ‘Oog om oog’. |
Ontvangen van W.L. & J. Brusse's U.M. te Rotterdam, Henriette Roland Holst-v.d. Schalk: ‘De Nieuwe Geboort’ 5e druk 1928. |
|
|