| |
| |
| |
Boekbespreking.
De duizend en één dag. Perzische verhalen. Deel I. MCMXXVII. Uitgeverij C.A. Mees, Santpoort.
De duizend en één dag is een soortgelijke verzameling verhalen als De duizend en één nacht. Evenals in de laatste verzameling worden ze bijeengehouden, doordat ze aan één persoon met een bepaald doel worden verhaald. Omdat in De duizend en één dag het doel is een prinses te overtuigen dat niet alle mannen ondankbaar en trouweloos zijn is de band hier nauwer dan bij De duizend en één nacht, waar zeer ongelijksoortige verhalen zijn bijeengebracht. Maar het motief, waarom al deze verhalen draaien, maakte ze ongeschikt voor jeugdlektuur. En Aladdin, Ali Baba, Sindbad de zeeman danken hun populariteit toch wel voor een groot deel aan de jeugd. Daarom is de belangstelling voor deze verhalen altijd minder geweest dan voor die van de Duizend en één nacht. Wij hebben ze slechts in één vertaling van 1739, en dan nu in deze met zorg uitgegeven delen van de firma Mees. Ze maken deel uit van de Oosterse Bibliotheek van deze firma waarin ook Japanse, Egyptiese, Maleise verhalen, etc. verschijnen. Deze Perziese verhalen zijn geïllusteerd met reprodukties naar originele Perziese tekeningen en schilderwerken.
v. H.
| |
An Introduction to English literature for Secondary Schools. by J.H. Schutt. Volume I. - J.B. Wolters, Groningen. The Hague 1928.
Voor Frans en Duits bezaten we reeds bloemlezing van omvang en voortreffelikheid als deze. Dat we nu voor Engels ook zo ver zijn, konstateren we met genoegen.
v. H.
| |
De Vlaamsche vertelselschat verzameld en toegelicht door Victor de Meijere deel II. Uitgegeven door ‘De Sikkel’ te Antwerpen en C.A. Mees te Santpoort 1927.
Enige tijd geleden bespraken we de 2de uitgave van de Vlaamsche Volksvertelsels van Pol de Mont en Alfons de Cock.
Ongeveer het zelfde is van deze uitgave van de Meyere te zeggen; alleen heeft deze nog voor, dat hij de motieven der verhalen hun plaats aangewezen heeft in de internationale sprookjeswereld.
v. H.
| |
Samengestelde naamwoorden in het Nederlandsch, door Dr. Jacoba H. van Lessen. Bij J.B. Wolters' U.M. Groningen, Den Haag 1928.
Het uitstekende proefschrift van Dr. van Lessen wordt door de firma Wolters in de handel gebracht. Voor wie taalkundige belangstelling en enige wetenschappelike scholing heeft onder onze lezers, diene deze korte aankondiging, voor de meesten onzer lezers ligt dit werk buiten de belangstelling.
v. H.
| |
| |
| |
Een nieuwe Nederlandsche Spraakkunst, door J. van Ham en Dr. S. Hofker. Eerste deel Tweede druk. Derde deel. Bij J.B. Wolters, Groningen, Den Haag 1928.
Misschien dat een enkele van onze lezers zich voor deze spraakkunstserie, die nu kompleet is, interesseert, omdat ook nogal eens uitstapjes worden ondernomen naar de techniese kant van de literaire werkzaamheid. Een enkele aankondiging moge hier overigens volstaan.
v. H.
| |
Exodus door Prof. Dr. F.M. Th. Böhl. Serie Tekst en uitleg. Uitg. bij J.B. Wolters, U.M., Groningen, den Haag 1928.
De Statenvertaling en haar bestrijding, door Dr. C. Veltenaar. N.V. Dagblad en Drukkerij De Standaard, Amsterdam 1928.
Zal er één nieuwe, algemeen aanvaarde Bijbelvertaling komen? Dr. Veltenaar gelooft het niet, hoopt het niet, hoogstens een bijbelvertaling voor de Hervormde en (of) Luhtersche kerk. Hij heeft er vele redenen voor om zijn contra van tien jaar geleden nog eens te herhalen. Zijn voornaamste bezwaar tegen een nieuwe bijbelvertaling is eerbiedwaardig en is in de argumentatie zeker van groot gewicht: onze Statenvertaling is uit aestheties oogpunt zo'n prachtig stuk werk, het is waarschijnlik dat een nieuwe vertaling belangrijk vlakker van taal zal zijn.
De piëteit tegenover hetkunstwerk, dat onze Statenvertaling is, verbiedt aanranding: gedeeltelike herziening; het gedeeltelik overgeschilderd behang in den huize Stastok is belachelik, maar van onze Statenvertaling een hybridies monstrum maken is onvergefelik.
Moeten we dan tot in lengte van dagen een steeds meer verouderende vertaling, uit filologies oogpunt en wat praktiese verstaanbaarheid betreft, in kerk en gezin blijven gebruiken?
Onze Statenvertalers zouden ons ongelijk geven. Zij schreven hun vertaling niet uit literaire overwegingen. Zij hebben zich ingespannen om juist en helder te schrijven. Een enkele blik in een van onze nieuwe vertalingen kan ons overtuigen, dat het mogelik is nauwkeuriger en voor onze tijd meer verstaanbaar te vertalen. Wie er aan twijfelt, neme het deeltje Exodus van Prof. Böhl uit Tekst en Uitleg, dat pas verschenen is. Het ligt toch voor de hand, dat moeilik een stuk 17e eeuws proza volkslektuur in de 20ste kan zijn. Naast de Statenverfaling is er geen 17e eeuws werk, dat als volkslektuur wordt gelezen. Nu komt dat natuurlik ook door andere oorzaken dan verstaanbaarheid alleen, maar dat op zichzelf is toch reeds een belangrijke belemmering. Een nieuwe 20ste eeuwse vertaling zal evenzeer over drie eeuwen weer verouderd zijn.
Als we een nieuwe vertaling wensen, dan is dat, omdat we hopen, dat het lezen en verstaan van de Bijbel niet belemmerd dient te worden door uiterlike oorzaken.
Voor wie dageliks in zijn Bijbel leest, wordt de taal op den duur wel vertrouwd, toch is voor hem ook het bezwaar niet denkbeeldig, dat hij opgenomen in de zware gang der woorden over vele dingen heenleest.
Maar van veel meer betekenis is een nieuwe vertaling voor de velen die hun Bijbel slechts weinig openslaan. Voor hoevele eenvoudige en niet bij de Bijbel grootgebrachte mensen is dat dikke boek met die moeilike taal een sta-in-de-weg inplaats van de weg zelf? Voor hoeveel weinig begaafden, eenvoudigen, kinderen is het Bijbellezen niet een zinledige plechtigheid? Wordt, nu de stijl en woordkeus van onze Statenvertaling zoo buiten ons leven van alle dag is komen staan, het gevaar van oratorie in plaats van een levend woord Gods niet groot?
Een nieuwe vertaling is niet een hooghartig gebaar tegenover vroegere vertalers, het is een bukken voor een harde noodzakelikheid en het werk van de professoren Böhl en van Veldhuizen met hun medewerkers, Grosheide en de zijnen, Obbink, Brouwer en ieder die zich verder in de laatste jaren voor nieuwe Bijbelvertaling verdienstelik heeft gemaakt is een werk, dat we met vreugde en dankbaarheid gadeslaan.
| |
| |
Of er één officiële nieuwe Bijbelvertaling uit groeien zal? We zijn bang dat het niet lukken zal; mochten we zo ver komen, dan zal er eerst nog wel veel tegenkanting moeten worden overwonnen, en daarna zullen er nog wel velen zijn, die aan de ‘echte’ vertaling blijven vasthouden, evenals er tot op onze tijd nog enkelen zijn, die de psalmen van Datheen wensen te zingen. Voorlopig is het gelukkig, dat we ter toelichting van de officiële vertaling een moderne als die van Böhl kunnen gebruiken.
v. H.
| |
Mexico, het land der tegenstellingen, door P.J. Moonen C.S.S.R. Uitgave van J.J. Romen en Zonen, Roermond (z.j.).
Dit boekje is voornamelik geschreven als aanklacht tegen het bestuur van Obregon en Calles. We bevelen het ter lezing aan, maar missen in ons blad de ruimte voor bespreking van politieke lektuur.
v. H.
| |
Uit nieuwe tijden, onder redactie van R. Kuitert. No. 1. Willem de Mérode. Bij J.B. Wolters, Groningen, Den Haag 1928.
Dit boekje, waarop misschien nog verschillende soortgelijke zullen volgen, is voornamelik geschreven voor kandidaten voor de hoofdakte. Het is eigenlik jammer, dat de schrijver in zijn doel zich zo beperkt heeft. Hoofdaktekandidaten zijn normale mensen; laten die bij hun studie zooveel mogelijk gebruiken wat voor gewone mensen is geschreven. Als er in het verslag van verschillende kommissies voor de hoofdakte geklaagd wordt over onkunde op het gebied van de literatuur na 1900, dan komt het niet omdat er geen werkjes als dit over Willem de Merode bestonden, maar doodeenvoudig omdat de kandidaten te veel handleidinkjes en diktaten van leraren bestuderen, inplaats van naar eigen smaak en inzicht te lezen.
De angst om een boek te lezen, dat niet ‘op kursus behandeld’ is, is dikwijls bovenmate groot. De hoofdaktekursussen hebben dikwijls te weinig tijd voor de behandeling van literatuurgeschiedenis en literaire stromingen en geven veel te veel tijd aan het exerperen en toelichten van een aantal op vele examenlijstjes regelmatig voorkomende werken: De kleine Johannes, Eline Vere, De bruidsdagen van Annie de Boogh, Orpheus in de dessa, Op hoop van zegen, enz. De kursusleiders zijn dikwijls zo konservatief, dat als er niet tegen geprotesteerd wordt, het tot in lengte van dagen zo zou blijven. De heer Kuitert wil dat nu genezen door aan het rijtje een paar nieuwe namen toe te voegen uit de jongste tijd. Het lijkt me een lapmiddel. De lektuur moet een eigen illustratie door de kandidaten zijn van de door de leraar gegeven enigszins breed opgezette lessen.
Natuurlik doen de kandidaten goed om over hun lektuur eens de beschouwingen van anderen te raadplegen tot een betere fundering van hun oordeel. Maar die beschouwingen moeten niet geïnspireerd zijn door de eisen van een bepaald examen.
Dat verhindert natuurlik niet, dat dit boekje een heel geschikt opstel over de Merode kan bevatten. Bovendien kan ieder die ons tijdschrift kent, begrijpen dat een studie over de Merode ons zeer welkom moet zijn. We voelen zelf het ontbreken van een enigszins afdoend opstel over de Merode als een groot gemis.
Inderdaad geeft dit boekje wel een en ander dat voor betere kennis van de persoon en het werk van Willem de Merode dienstig is; ook is het helder geschreven. De heer Kuitert heeft zijn werk met ijver en belangstelling verricht.
Toch zijn er wel enkele bezwaren tegen dit boekje in te brengen. Goed is de Inleiding, al is de tegenstelling van de levenwekkende Hildebrand en de levenmakende Multatuli in dit verband onnodig en zelf op een dwaalspoor leidend, want voor de beweging van '80 is Multatuli veel meer voorganger en wegbereider, levenwekker dan Hildebrand. Dat Multa- | |
| |
tuli voor de beweging van '80 grote betekenis heeft gehad, heeft Prof. de Vooys indertijd op overtuigende wijze aangetoond.
Het beste gedeelte is het hoofdstukje Afkomst en invloeden: daar staan vele opmerkingen bij elkaar die tot het beter verstaan van de dichter bijdragen.
Daarna wordt zijn werk naar aanleiding van de verschillende op elkaar volgende bundels besproken. Dit kan een zeer goede methode zijn, maar is het bij de Merode niet, tenminste niet als men daaruit zijn groei wil konstateren. Bij een dichter als Verwey ontstaat een bundel als geheel. Een bundel van Verwey is een groep bijeenbehorende gedichten; een centrale gedachte draagt ze alle en de gedichten zijn ongeveer gelijk ontstaan. Als de bundel is neergeschreven konstateert de dichter zelf - ik zou haast zeggen als toeschouwer - dat het een bundel is. Bij de Merode is dat heel anders. Zijn verzen ontstaan op zichzelf. Hij heeft dan ook altijd veel gepubliceerde en niet-gepubliceerde gedichten liggen, waaruit hij op zeker ogenblik een aantal tot een of meer groepen bijeenbrengt en als bundel uitgeeft. In zo'n bundel staan dus gedichten, die in gedachten en stemming bijeenhoren, maar die op zeer verschillende tijden werden geboren.
Daarom is het zoeken naar een ‘ontwikkelingslijn’ bij de Merode zo vruchteloos. En zuchtend zal de hoofdaktekandidaat het boekje wegleggen, als hij aan 't eind nog niet weet, wat nu toch eigenlik het verschil is tussen al die bundels, zuchtend omdat hij niet weet met welke levensperiode van de Merode elke bundel precies verband houdt.
Natuurlik is er wel verschil tussen vroeger en later werk aan te wijzen. Het was misschien beter geweest om op in elke bundel terugkerende motieven te letten, om die onderling te vergelijken, om zo te vinden een groei, een ontwikkeling. Het was de moeite waard geweest om eens te zien naar het motief van De Verloren zoon, de kerkelike feesten, om de dichter in verschillende tijden van verschillende zijden te zien en zij het niet in groei, dan toch van meer zijden te zien bij het verschillend behandelen van gelijke stof.
Er zijn wel goede typeringen van verschillende gedichten, maar de stilistiese analyse (of moet ik zeggen de taalkundige ontleding?) is zwak. De opmerkingen over de neologismen, etc. zijn er dikwijls volkomen naast en deze kwesties hadden in alle geval moeten beschouwd worden in verband met wat er op stilisties gebied sinds '80 in de poëzie is gebeurd, om te zien in hoeverre ook deze modernismen ‘bezielde rhetoriek’ zijn.
Uitdrukkingen als ‘de eischen welke het Nederlandsche taaleigen stelt’ ‘de rubriek taalverrijking’ ‘ongewone voorzetselbeteekenissen’, ‘de grenzen van het gebied taalverknoeiïng’ in hun verband gelezen kunnen ieder deskundige overtuigen, dat Kuitert nog gevangen zit in de aarzeling tussen schoolse en moderne taalbeschouwing.
Ieder die in onze kringen van De Merode houdt, zal goed doen het boekje van Kuitert te lezen, maar zal bij de lezing toch met de tekortkomingen er van rekening dienen te houden.
v. H.
| |
De groote levenswet, door A. van Hoogstraten-Schoch. Tweede druk. Bij D.A. Daamen's Uitg. Maatschappij, 's-Gravenhage (z.j.).
De groote levenswet luidt, dat het voor een meisje het best is, om te trouwen met een ernstig man uit eigen milieu. Daartegenover wordt het leven van vrouwen getekend die hun ideaal zoeken buiten het huisgezin, en het meisje, dat een plaats in de maatschappij tracht te verwerven. In haar Inleiding tot de tweede druk krabbelt Mevr. v. Hoogstraten een beetje terug. Ze zou nu niet meer een boek schrijven, dat ten doel heeft af te keuren, dat een meisje als ze van de kostschool komt, de maatschappij in wil. Blijft dus alleen, dat het voor een meisje 't best is haar geluk te zoeken in het huwelik met iemand waarbij ze naar aanleg en opvoeding past. Wat meen ik onbestreden is in onze kringen. Daarom heeft de tendenz van dit werk weinig om 't lijf: er wordt een open deur ingetrapt.
De uitwerking van het gegeven is dilettanties: een ideale tante Sabine die op ideale wijze
| |
| |
het huishouden van Arda's vader bestuurd; daartegenover een karikatuurhuishouden bij de van Heelsums. Een ernstig ziekbed van de kleine Barbara brengt de wending, Onno de ideale jongeling verschijnt steeds op het juiste moment, freule d'Almonde speelt zo'n beetje voor deus ex machina, enz.
De stijl is gewoontjes, maar natuurlik. Ook de dialoog is lang niet kwaad. Mevrouw van Hoogstraten-Schoch is een verstandige vrouw met gezonde denkbeelden, die ze over het algemeen fris voordraagt en haar romans hebben eigenlik dezelfde bedoeling als haar lezingen en artiekels. Ik houd meer van haar populair betoog; anderen zullen haar ideeën liever lezen kennen in romanvorm. Als Mevr. v. Hoogstraten een roman schrijft is voor haar de roman bijzaak; daarom bekoort mij haar romanschrijverij niet; de hoofdzaak, de idee is niet onsympathiek, al is die in De groote levenswet wat te veel in verouderde omgeving geplaatst om nog herdrukt te worden. Daarom zijn haar romans niet veel meer dan opgesierde brochures; een roman moet Mevr. van Hoogstraten-Schoch, ondanks het succes van Gouden Teugels, nog steeds schrijven.
v. H.
| |
Chesterton, door Willem Nieuwenhuis.
Wat Vaderliefde deed, door Lr. Th. G. de Valk O.P. Uitgaven van J.J. Romen en Zonen. Roermond 1927 en 1928.
In de zoogenaamde Stereditie zijn nu reeds een twaalftal of meer werken voornamelik van apologetiese aard verschenen. Zij zijn uitstekend uitgegeven en over het algemeen zeer degelik van inhoud.
Het laatste is een toelichting van de katholieke geloofsleer met God de Vader als middelpunt.
Het eerste lijkt op het eerste gezicht van het merendeel dezer uitgaven te verschillen: een essay over een literator. Toch past ook dit werk volkomen in de rij der Ster-uitgaven.
Het is een bekend feit, dat het 20ste eeuwse Rome op meesterlijke wijze propaganda voert. Een van de methoden is het naar voren schuiven als lokkend voorbeeld van grote bekeerlingen: Gustav Baron Armfeldt, Johannes Jörgensen, Frederik van Eeden, Chesterton. Jos. Alberdingk Thijm, de groote voorloper van de vernieuwde bloei van het katholicisme in ons land, gaf indertijd het voorbeeld door zijn Vondelportretten.
Treffend wordt deze geest geïllustreerd door enkele woorden uit de Inleiding. De schrijver vertelt, dat hij een telegram ontvangt: Chesterton is katholiek geworden, en hij voegt er aan toe: ‘Ik mag ook wel verklappen, dat er de magische woorden op volgden: zenda rtikel’.
Eén bezwaar is er aan studies als deze: er bestaat allicht een neiging om de hele levensweg van de auteur te zien als de weg naar de kerk. Ieder herinnert zich dat uit de Van Eeden-literatuur. Daardoor wordt de levensgeschiedenis van de bekeerling veel simplistieser voorgesteld dan zij werkelik is, soms zelfs eenzijdig verwrongen.
Als men het uitgangspunt van een studie als deze kent, en weet, dat er naast een dergelik boek ook nog een ander te schrijven valt, dan heeft dit boek overigens zijn eigen verdienste. Het is levendig geschreven, goed gekomponeerd en brengt veel interessante ontleding van Chesterton's werk.
v. H.
| |
Egyptische Verhalen. Uit het Oud-Egyptisch vertaald door Dr. A. de Buck. Uitg. C.A. Mees, Santpoort 1928.
De firma Mees die in de door haar uitgegeven ‘Oostersche Bibliotheek’ ‘systematisch bedoelt bijeen te brengen oorspronkelijke Nederlandsche vertalingen van de belangrijkste klassieke werken uit het Oosten’ vat haar taak zóó ruim op, dat er voor dit zeer goed verzorgde deeltje heel wel plaats is.
De zes hier bijeengebrachte korte Egyptische verhalen worden voorafgegaan door een degelijke inleiding van het gehalte dat we reeds waardeeren mochten in de uitgave van Tjakamats' ‘Dra- | |
| |
matische Verhalen’ (Japansch) en Moechlis, ‘De Duizend en één Dag’ (Perzisch). Ook de illustraties zijn voortreffelijk.
We kunnen niet anders dan deze uitgave apprecieeren en bevelen haar gaarne aan. Ze is de kennisname overwaard.
P.H.M.
| |
De Kinderziel, God en het Leven (Beschouwingen over Merijntje Gijzen's Jeugd) door Dr. P. Stegenga Azn. Uitg. J.M. Bredee's U.M. R'dam.
De Amsterdamsche predikant Dr. P. Stegenga, die soms zulke rake dingen zeggen kan heeft in dit boek de zaak van Merijntje nog eens dunnetjes overgedaan. Dat is héél jammer. Want niets was minder noodig dan een boek van f 1.75 of f 2.25 met weinig nieuws en veel citaten. Natuurlijk zegt de schrijver wel eens behartenswaardige dingen, daar is hij trouwens Dr. Stegenga voor. Maar men kon van hem iets beters verwacht hebben of, nog beter, in 't geheel geen geschrift over deel 1-3 van den Merijntje-cyclus.
We zullen met den geachten schrijver over literatuur maar niet twisten, dat is zijn terrein niet, en naar onze meening staat hij er ook niet zoo sterk.
Er zijn tal van bezwaren tegen het werk aan te voeren en wij gelooven dat de auteur geen kans zal krijgen om in een tweede druk de af en toe zéér slechte stijl te verbeteren.
P.H.M.
| |
Evangelisatie-Bibliotheek Uitg. J.N. Voorhoeve den Haag 1928. (2e Zending).
De evangelisatie-lectuur door de firma Voorhoeve hier aangeboden, valt buiten het bestek van dit blad. Binnenkort komen we er elders op terug en vermelden dus hier slechts de verschijning van de 2e zending der bekende E.B.
Evenwel bevat deze ook een Christelijk verhaal waarover noodzakelijk een paar opmerkingen gemaakt moeten worden.
Ongeveer 25 jaar geleden schreef de toen zeer geliefde ‘schrijfster’ Wilhelmina Riem-Vis een boek dat door de firma Voorhoeve werd uitgegeven onder den titel ‘De goudzoekers of Eindelijk gevonden’. Tallooze lezers verkwikten zich aan de lectuur.
Sinds een kwart eeuw verloopen is blijkt het nog steeds mogelijk ons Christelijk publiek te paaien met een zeer onwaarschijnlijk geschiedenisje en een Christendom van water en melk. Dus zocht de genoemde firma dit boek op, gaf het een andere titel en bood het als spiksplinternieuw aan, overtuigd dat het wel weer gaan zou en dat opnieuw talloozen zich zouden verkwikken.
Wij noemen het diep treurig dat dit feit mogelijk blijkt. Of we ook in een kwart eeuw zijn vooruitgegaan.
Over het verhaal zullen we niet spreken. Zooveel is zeker dat dergelijke boeken als dit en andere van Wilha. Riem-Vis, W. Schippers, Cl. Heitefuss en nog tal van andere schrijvers onnoemelijk veel schade aanrichten. Ze zijn dáárom zoo verderfelijk, omdat ze van het allerbelangrijkste, van het Christendom, een foutieve voorstelling zonder bedenken propageeren aan een groote groep menschen die niet in staat zijn het valsche en onware te onderkennen en zich daarom nog deze kost laten voorzetten.
P.H.M.
| |
‘Maalstroom’ door Henriëtte Mooy, I. Van de Ankers. Mij. v. G. & G. Lect. 1928.
We hebben nu achtereenvolgens ‘Francesco Camparia’, ‘Merijntje Gijzen’ en nog een paar andere, minder belangrijke levensgeschiedenissen zich zien ontwikkelen door knappe en minder knappe schrijvers en schrijfsters. Eigenaardig is, dat door sommigen de deeling der stof in drieën verkozen werd. Thans komt de schrijfster van ‘Acht dagen wieltocht’ het eerste deel van háár trilogie aanbieden en het blijkt dat ook zij zich aangetrokken gevoelt tot het in roman-vorm zich ontwikkelende ziele- en geestesleven van een bepaalde figuur. We herinneren ons, hoe Francesco zich ontplooide bij zijn ouder worden. Hij begon met naïeve bewondering van en verbazing over
| |
| |
het omringende en eindigde met in een monistische religie bevrediging te vinden. Huib Hoogland uit ‘Een Mannenleven’ van Robbers geraakt door de trilogie van zijn schepper héén tot een pantheïsme dat eigelijk maar gradueel van Francesco's monisme onderscheiden is. Merijntje, begonnen in kinderlijke argeloosheid te aanvaarden wat ‘de kerk’, de roomsche n.l., leerde geraakt tenslotte in de draaikolk waaruit alleen - we voorzien het - het socialisme hem redden zal op later leeftijd. Het socialisme dat voor z'n religieuse bevrediging óók grijpt naar de monistische oplossing (in welken vorm dan ook).
Hier is nu Erny met wie we kennismaken in de jaren dat men een meisje een bakvisch noemt. Inderdaad, ze doet deze bijnaam eer aan! Ze houdt een dagboek bij en deze fragmentarische notities vormen tegelijk de roman. Het kan gezegd worden dat de suggestie, hier met het dagboek van een bakvisch te doen te hebben slechts zelden verbroken wordt. Het is een prachtige spiegel. ‘Ernst’ doet in alle toonaarden mal, is af en toe verliefd, dweept, wisselt steeds van liefhebberij, is een goed kind en heeft talenten. Ze flapt er van alles uit in 'r periodieke notities, begint maar ergens zonder er zich om te bekommeren of voor buitenstaanders allerlei toespelingen en reacties op door hen niet bijgewoonde voorvallen wel begrijpelijk zijn. Het is inderdaad 'n echt dagboek. Als men al 'n heel eind gevorderd is komt men er achter hoe de jongedame heet en wat ze precies uitvoert.
Ze is leerlinge op 'n Normaalschool en studeert dus voor onderwijzeres. Deze studieperiode maken we geheel mee.
Erny (Ernst heet ze ook af en toe) is Gereformeerd. We komen hier in een orthodox-Christelijk milieu. Blijkens de toespelingen op Dr. Kuypers optreden en de oorlog in Zuid-Afrika aan het begin dezer eeuw.
Het spreekt van zelf - na Francesco en Merijntje is het natuurlijk - dat de geschiedenis is aangelegd op de geestelijke ontwikkelingsgang van de hoofdpersoon.
Men begrijpt het, de schrijfster kon niet beter doen dan haar relaas aan te vangen in de jaren dat de jonge persoonlijkheid naar zelfstandigheid dringend zich een eigen ‘zekerheid’ moet veroveren door eigen strijd omdat het verzet tegen het traditioneele in de puberteitsjaren aanvangt. We zien, heel voorzichtig, zich een nieuw Ik ontwikkelen en het is een bizonder genot het kiemen van het zaad stil gade te slaan. Massa's schijnbare overbodigheden bevatten al de dagboek-aanteekeningen. Maar wie oogen heeft bemerkt van die heel frappante zinnetjes en gedachten, die de symptonen zijn van uitbottend geestesleven. Dat zich ontwikkelen gaat door heel veel dwaas en overdreven gedoe heen tot een eigen karakter waarvan de grondtrekken hier en daar reeds vaag te zien zijn.
Aan het begin van het boek dat we hier voor ons hebben is alles nog heel rustig. Maar hoe verder we komen, dat wil dus zeggen: hoe ouder Erny wordt, des te duidelijker komt er beweging. Ze heeft aanleg voor muziek, voor teekenen en voor literatuur. Van alles 'n beetje maar, doch voldoende om te vermoeden dat deze drang naar 't schoone méér is dan jonge meisjes-geflirt met het groote onbekende. De lont in 't kruit is de kennismaking met mijnheer Pino een kunstenaar-criticus in wiens gastvrij huis allerlei artisten elkander ontmoeten. Z'n groote genot is 't als Erny er ook eens en daarna herhaaldelijk komt. Maar vader houdt toezicht en vindt tenslotte dat z'n dochter maar niet meer gaan moet naar die menschen. Dan blijkt het, dat inmiddels de persoonlijkheid van het meisje zoodanig gegroeid is, dat ze zich houdt aan wat zijzelf goed acht, méér dan aan wat vader voorschrijft. Vader argumenteert niet. Vriendelijk, vraagt hij eerst, daarna beveelt hij kortaf dat de omgang met de huisgenooten van Pino verbroken zal worden.
Erny evenwel ziet 't anders - en dat is voldoende. Piekert nu over allerlei. Over wat ze in het gansch niet godsdienstige kunstenaarsmilieu hoort, over God en over wat thuis, in de kerk en op de Chr. School omtrent Hem wordt geleerd en geloofd. En het slot is, dat ze los-raakt van de ankers. Stuurloos geslagen komt ze in de branding. Dan hebben we de laatste bladzijden van deel I voor ons.
Het boek is boeiend en vlot geschreven. Maar er zijn ook bezwaren tegen in te brengen. En het belangrijkste bezwaar is wel, dat het niet strak genoeg gecomponeerd is. Nu is dat in een roman in dagboek-vorm verbazend lastig. Maar toch, het wil ons voorkomen, dat er veel
| |
| |
overbodigs geschreven is in dit eerste deel. Er zijn fragmenten, die je niets doen. Waar de aandacht in eens weg is en waar de geeuw zelfs niet te onderdrukken valt. Op die bladzijden, we erkennen het grif, staan zeker nog geen banaliteiten, doch als men dan plots weer bemerkt ‘erin’ te zijn vraagt men zich toch af of pag. zooveel tot zooveel niet net zoo goed hadden gemist kunnen worden. Hoe verder we in 't boek komen, hoe interessanter de ontwikkeling wordt. Voor ons, Christenen heeft deze nieuwe trilogie waarvan we ons veel voorstellen, de bizondere eigenschap, dat het beschreven leven aansluit op onze eigen levensfeer. Vooral orthodoxe Christenen onder ons zullen bemerken, dat, ook al zijn ze geen meisje en al hebben ze de puberteitsjaren kort of lang achter zich, hen dit relaas veel nader staat dan Francesco's geschiedenis. Dikwijls ondergaat men de sensatie, dat het gemakkelijk is de schrijfster na te rekenen. De geestelijke ontwikkeling is in het werk waarvan de wereldbibliotheek nu het eerste boek uitgaf niet meer het leven van een jonge Italiaan of een roomsch jongetje maar - en hoe dichtbij - een leven van een protestantsch-christelijk meisje zooals we ze heel goed kennen uit onze eigen omgeving.
P.H.M.
| |
Karakter-Kennis-Kunstserie, 10 deelen voor het Lager Onderwijs, 4 deelen voor het voortgezet onderwijs, onder redactie van D. Wouters en W.G. van de Hulst. Geïllustreerd. Bij P. Noordhoff, 1928, Groningen.
In deze rij leesboeken wordt door verschillende, grotendeels bekende auteurs, over een 90-tal mannen die uitblonken door hun Karakter, Kennis of Kunst of door een kombinatie van deze geschenken Gods, getracht een beeld te geven van leven en werk dezer grootste onder de mensen. Het was me niet mogelik deze 90 biografieën alle te lezen, maar al bladerende ben ik toch meermalen zo geboeid, dat ik verschillende volledig genoten heb. Natuurlik is er onderling zeer groot verschil. Ongeveer 35 verschillende auteurs werkten aan de serie mee. Er is verschil in kwaliteit, er is verschil in methode. De verschillende schrijvers stonden ook lang niet allen voor even gemakkelijke opgave. Het is gemakkeliker voor jongens en meisjes over Tromp, James Watt, Frederik de Groote boeiend te vertellen als over Rodin, Bach, Schumann. Bewonderenswaardig geslaagd vond ik Auguste Rodin door Tj. Bottema. Verschillende andere schrijvers over het leven van kunstenaars leken mij te veel in het anekdotiese vervallen, dat gaf ook wel boeiende stof (Rijnsdorp over Bach was b.v. in dit opzicht zeer goed), maar de kunstenaar komt dan licht los naast zijn werk te staan.
In zijn geheel is de serie uitstekend geslaagd. Minderwaardig werk heb ik er tussen niet ontmoet, voorzover ik in een ‘keuring’ van slechts weinig uren dat heb kunnen nagaan. Alleen is de vraag in me opgekomen, of het wel goed gezien is de sagenfiguren Siegfried, Beowoel, etc. in de serie op te nemen. Het grote pedagogiese voordeel van deze serie, dat wat al deze uiteenlopende levens bijeenhoudt, is toch dat jongens en meisjes intiem bekend worden met het edelste en sterkste uit de omringende werkelikheid. Ik vind sagenstof prachtig voor jonge mensen, maar die verhalen zijn van andere aard, en uit andere sfeer dan de overige biografieën en brengen het gevaar de ‘levens’ tot ‘aardige verhaaltjes’ te maken. En ‘aardige verhaaltjes’ hadden verschillende van deze auteurs misschien nog wel boeiender zelf kunnen scheppen.
Het kleine inleidinkje, dat aan ‘Beowoelf’ voorafgaat, staat vol aanvechtbare beweringen.
Overigens een nuttige en goede rij boeken voor de school of misschien nog meer voor de schoolbibliotheek.
v. H.
| |
Gedachten van Tijdgenooten van Jezus, verzameld door A.M. v.d. Waals, Uitgave van D.A. Daamen's Uitgevers Mij., z.j.
Dit is een verjaardagenboekje, in verschillende uitvoering te verkrijgen. Bij elke datum een tekst uit het Nieuwe Testament.
v. H.
| |
| |
| |
‘Alles ten goede’ van E. Voorhoeve-van Oordt. Uitg. J.N. Voorhoeve, Den Haag.
Een bundeltje versjes die moeten dienen tot ‘stichting’. Ik geloof graag aan de goede bedoelingen van Mevrouw Voorhoeve, maar laat zij deze voor zich zelf houden en niet uitgeven. De Letterkunde is althans niets gebaat met zulk werk, want met kunst heeft dit bundeltje niets te maken. En het is me altijd een raadsel, waarom zulke stichtelijke woorden steeds in versvorm moeten worden gewrongen.
Laura Olivier.
| |
‘Verzen’ van Agatha Seger. Uitg. C.A.J. van Dishoeck, Bussum.
In dit bundeltje verzen zingt Agatha Seger over een ongelukkige liefde. Dit gegeven werkt, na den stroom van verzen die '80 ons hierover gaf, niet bepaald verfrisschend. En vooral daar Agatha Seger ons op dit punt ook al niets nieuws te zeggen heeft. Het is weer over de tranen die geschreid worden na een nieuwe ontmoeting, terwijl gemeend werd dat men het alles al te boven was; weer over de teleurgestelde hoop hem nog ééns te zien; weer over de berusting, de eenzaamheid enz enz. Hoevelen hebben hier al niet over gezongen, en dan dieper, smartelijker dan zij het doet? Haar persoonlijke ervaring op dat punt maakt ons niet rijker, vooral omdat de uitbeelding er van meestal afgezaagd en op het sentimenteele af is.
Niet alleen wat het onderwerp betreft, ook wat de stijl aangaat is dit bundeltje zeer onpersoonlijk. Geen enkel nieuw beeld, geen eigen woordkeus. ‘Boomen die oneindig droef door de stilte ruischen’ ‘zacht voorbij glijdende sterren’, ‘zaalge verten’,, ‘bitter geween’, zelfs het traditioneele ‘smertë en herte’ ontbreekt niet.
Het rythme is dikwijls wel zuiver en zangerig van toon. Dit is dan ook het mooiste in haar verzen, alleen jammer dat het ook weer zoo weinig persoonlijk is en dikwijls aan Boutens herinnert o.a. in ‘Onmacht’:
‘Diep achter de duistere duinenrij,
de donkere dreun van de sombere zee’ enz.
dat sterk doet denken aan Boutens':
‘Ver achter de wuivende duinenrij
Stoeien de wind en de wilde zee’, enz.
En in een ander vers:
‘Gij kwaamt door den regen in d' avondstond
tot waar gij mij stil en vereenzaamd vond’, enz.
en Boutens:
‘Gij kwaamt door d' avond een teeren schijn
Zonlicht gezeefd door wolkgordijn’. enz.
Dit zijn enkele voorbeelden, er zijn er veel meer; ook de vele genitieven Boutens zoo eigen, vinden we bij haar.
Dit bundeltje, een zwakke nakomeling van de '80er poezië heeft ons weinig te zeggen. En omdat dit het tweede bundeltje verzen van de dichteres is, geeft het ons weinig hoop voor de toekomst.
Laura Olivier.
| |
Dertig Sonnetten van Shakespeare, vertaald door J. De Croos. Uitgegeven door ‘De Sikkel’ te Antwerpen.
In een mooie kwarto-uitgaaf op handpapier van Auvergne geeft de knappe vertaler dertig van Shakespeare's sonnetten, voorzien van een inleiding en aantekeningen.
Shakespeare's sonnetten hebben veel minder en veel later de belangstelling getrokken dan zijn drama's. Dat de belangstelling langzamerhand er voor gegroeid is, vond oorspronkelijk voornamelik zijn oorzaak hierin, dat in deze sonnetten door de lyriese direktheid de persoon van Shakespeare duideliker waar te nemen is dan in de drama's en dat we uit de sonnetten het persoonlik element in de drama's beter herkennen. Die belangstelling, die eerst niet meer dan intellektueel
| |
| |
van aard was, groeide tot liefhebbende bewondering en voerde tot de erkenning, dat Shakespeare naast de grootste dramaturg ook een van de heerlikste sonnettendichters is. Dr. Decroos heeft zich in zijn keuze laten leiden door de gedachte, dat het toonen van Shakespeare's persoonlikheid het voornaamste was wat een sonnettenvertaling brengen kon en dat die persoonlikheid het voornaamste is wat Shakespeare van zijn tijdgenoten onderscheidt. Het is moeilik te beslissen of deze overweging de beste is. Men kan beweren, dat wie dieper inzien wil in Shakespeare's persoonlikheid aan deze sonnetten niet genoeg heeft en bovendien dat iemand met deze belangstelling wel tot de tekst zelf zal doordringen; maar ook dat een keuze berustend op schoonheidsoverwegingen bij vertalen niet de meest geëigende is. Rest voor ons slechts, dat vertaler en uitgever beide met nauwgezetheid en smaak hun taak hebben volbracht.
v. H.
| |
Meidroom. C.S. Adama van Scheltema. Zesde-achtste duizendtal. Derde druk. Rotterdam MCMXXVIII. W.L.E.J. Brusse's Uitgevers-Maatschappij.
Meidroom - een soort liturgies Meispel - heeft mij in het werk van deze dichter altijd het minst kunnen bekoren. Deze derde druk bewijst echter, dat er toch nog heel wat belangstelling voor is.
v. H.
| |
Diversen:
Van de uitgevers La Rivière en Voorhoeve, Zwolle ontvingen we een aflevering van Timotheus en De dokter in huis, waarvan alleen het eerste enigszins voor bespreking in ons blad in aanmerking komt. Timotheus is in onze kringen een goede bekende; het gehalte van de inhoud is onderling dikwijls zeer verschillend. Het is zeer populair en rekent wat het literaire gedeelte betreft als regel meer met wat gevraagd dan met wat vereist is. Ook in de rubriek Boekbespreking loopt goed en slecht dooreen. Toch zal dit blad zijn door ons overigens hartelik gegunde plaats bij de massa van het Chr. publiek wel behouden. Het zorgt als regel er ook goed voor aktueel te zijn, wat voor een volksblad een zeer voorname faktor is.
De Nederlandse afdeling van de ‘Wereldbond der Kerken’ zond ons zijn Maandbericht. Een andere internationale zaak is de Conferentie Vrede door Religie (31 Julie-2 Aug.) met een buitengewoon belangwekkend program, en een groot aantal zeer verscheiden sprekers, waaronder van grote bekendheid.
Verder ontvingen we het 1e Nummer van de 10de jaargang van Het Zoeklicht, waarvan de inhoud buiten het bestek van ons tijdschrift valt.
De uitgever H.J. Paris Amsterdam zond ons de eerste aflevering van een nieuw periodiekje Van tijd tot tijd, dat dient als reklame voor eigen uitgaven, maar toch nog wat meer geeft: het vertelt wat over de auteurs, geeft beschouwingen over hun werk, enz. Het eerste nummer is goed geslaagd. Belangstellenden kunnen gratis of tegen geringe vergoeding zich toezending verzekeren.
v. H.
|
|