Opwaartsche Wegen. Jaargang 6
(1928-1929)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 250]
| |
Een nieuwe christelike roman
| |
[pagina 251]
| |
Het vertelt van een meisjesstudentje zo ideaal als alleen in een boek haast voorkomt, dat een door de schrijfster waarachtig doorproefde fout op een erg boekachtige manier tot een tragies slot voert. Met bovenstaand nog al hatelik zinnetje heb ik onderstreept wat het boek te veel heeft aan literatuur; als ik er de filmachtige kompositie bijnoem heb ik ongeveer al het kwaad gezegd dat ik er van weet en dat lijkt zeker heel wat. Maar nu mag ik er nog bijvoegen, dat het verder ieder erg mee vallen zal. Het is waar: Nora is wat te veel opgesierd: mooi, verstandig, ernstig, opgewekt, vroom, nooit 'n kwezel, een prachtkarakter, met grote belangstelling voor de studie, de dingen van alle dag en voor anderen, een zeldzame takt, die van vijandinnen, als Esther, vriendinnen weet te maken; onder alle roem de eenvoud zelf: Toch is ze geen karikatuur, ze blijft bijna het hele boek voor ons leven, alleen in het laatste gedeelte wordt ze meer literatuur dan werkelikheid. Maar de andere personen zijn nog meer dan Nora raak geziene, goed getekende mensen. Bij niet alle personen is de psychologie diep, maar Suze b.v. is uitstekend. De gesprekken zijn het beste van het boek, slechts hier en daar hindert een klein stijvigheidje of een opzettelikheidje. Het slot: de dissertatie van Wim, het boek van Walpole, het sterfbed in Engeland, is nog meer literatuur dan dat Wim en Nora weer plotseling elkaar in de armen zouden zijn gevallen. Dat Leontientje in ‘De pastoor’ wegkwijnt nemen we met een goedgelovig lachje aan, haar sterfbed maakt het slot zo goed, dat we haar ziekte zouden aanvaarden als die nóg onnatuurliker was. Van Nora geloven we die theaterdood niet. Ik had het nog eerder van Wim geloofd dan van haar. Ik weet het wel, ze gaat niet dood van liefde, maar van berouw over onrecht tegen de geliefde, maar dat is voor iemand als Nora al even zot, ook al is ze nog zo moe door haar harde werken. Door treuren over Wim kon die inzinking niet komen, want ze is hem zo totaal kwijt geweest, dat ze pas drie jaar na zijn promotie met verwondering plotseling in de bibliotheekkatalogus het fiche van zijn dissertatie vindt. Dat elke lustrumpraeses van de V.V.S.L. er haar hachje bij inschieten zou, mag ik toch ook niet gelooven, dat was een kwaje kans voor de dames. Dat een gezond, jong meisje met een helder verstand als zij door de palaeographie zou ten gronde gaan, wil er ook niet bij me in. Dat zij zo'n vernielend berouw zou krijgen, zonder één hand uit te steken om het goed te maken, of het zelfs maar in snikken aan haar moeder of een zuster te kunnen vertellen is literatuur, geen werkelikheid. Maar ondanks deze bezwaren dit boek is wel een belofte. Dit is nog wat erg jong werk; bij grootere rijpheid kan deze schrijfster een van onze beste romancières worden, als ze tegelijk iets van de jeugdige frischheid bewaart, die het lezen van dit boek tot een genoegen heeft gemaakt. |
|