[Invoegblad]
BOND VAN CHR. LETTERKUNDIGE KRINGEN.
Van Zaterdag 26 Mei tot 29 Mei zijn een aantal leden van den Bond van Chr. Letterkundige Kringen te Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Leiden, Zaandam, Alten enz. in conferentie vereenigd geweest op het kasteel Hardenbroek. Onder de ruim zestig deelnemers heerschte ook thans weer de opgewekte stemming, waardoor deze conferenties zich totnogtoe steeds hebben gekenmerkt en die ditmaal zoo mogelijk nog werd verhoogd onder den invloed van het schitterende weer en de prachtige ligging van het conferentieoord, dat met zijn heerlijk park en zijn groote ouderwetsche zalen voor een bijeenkomst als deze zich bij uitstek leent.
Na de thee opende de voorzitter, de heer E.G. van Teylingen de conferentie met een korte toespraak, waarbij hij tevens de gasten, mevr. Kuyper-Van Oordt, Rotterdam, de heer en mevr. Sevensma-Themmen, Groningen en den heer A.J. van Dijk, Amsterdam hartelijk welkom heette. Het eerste gedeelte van den avond was men in de groote achterzaal bijeen, waar mevr. Kuyper-Van Oordt voorlas ‘De droom van Nausikaä’, een door haar geschreven perifrase van een gedeelte uit het zesde boek der Odyssee.
De lezing van dit fijngestyleerde werk werd met de grootste aandacht aangehoord. Zondagmorgen half elf werd een godsdienstoefening gehouden, waarin de heer Van Teylingen voorging en naar aanleiding van een gedeelte uit Handelingen 2 over de beteekenis van de uitstorting des Geestes op het Pinksterfeest voor de Kerk en voor den individueelen geloovige. Des middags vereenigden een groot aantal deelnemers zich in het park, waar onder een der oude beuken een gezellige kring werd gevormd.
De heer M. Bakker, Amsterdam, boeide en amuseerde hier beurtelings zijn auditorium met zijn voordrachtskunst. In de avondbijeenkomst sprak de heer Fokkema (Alfen) over het werk van Herman de Man. Spr. meende, dat voor deze figuur over het algemeen minder belangstelling bestaat, dan zijn werk verdient. Herman de Man is de dichter van het Zuid-Hollandsche polderlandschap en van den Zuid-Hollandschen boer. Hij mag volgens spr. weer een van de eersten worden genoemd, die het leven en de eigenaardigheid van den Hollandschen boer in de Nederlandsche letteren tot hun recht heeft laten komen.
Wat er tot heden aan soortgelijk werk bestond was onzuiver, men kende den boer niet werkelijk en bezag hem met de oogen van den stedeling. De Man bewondert vooral in den boer de vastheid van zijn karakter, de taaiheid van zijn wil en de liefde tot de traditie van vele generaties. Dat geeft aan het boerenleven, aan zijn gezinsverhoudingen, zijn moraal en zijn levensbeschouwing een hechtheid en innerlijke kracht, die men vergeefs elders zoekt. Spr. wijst dan op de nieuwe elementen, welke Herman de Man in de Nederlandsche literatuur heeft gebracht en illustreert dit gedeelte van zijn voordracht door het voorlezen van fragmenten uit ‘Het wassende water’, ‘Rijshout en Rozen’ en andere werken van Herman de Man. Een vrij langdurige en geanimeerde bespreking volgde. Daarna vertolkte de heer Hees (Delft) aan de piano eenige composities van Bach, Beethoven, Rachmaninof en Chopin.
Maandagmorgen tien uur kreeg de heer H. van der Leek (Amsterdam) het woord. Hij behandelde het Expressionisme aan de hand van enkele Duitsche expressionistische lyrici en prozaïsten. Spr. gaf allereerst een historisch overzicht, waarin hij tevens de verhouding van impressionisme en expressionisme uiteenzette. Hij ging daarop na, in welke stylistische eigenaardigheden het expressionistische levensbesef zich uitdrukt, en onderscheidde een analytische en een synthetische stijltendenz, die niettemin beiden alleen dienen, om de eene groote idee, die het expressionisme beheerscht, de idee van het absolute in de literatuur te belichamen. Tenslotte gaf spr. in groote trekken een schets van het expr. wereldbeeld, voornamelijk aan de hand van het werk van Max Brod, Jacob Wassermann en Gustav Meyrink.
Een interessante bespreking bewees, dat dit onderwerp de belangstelling van vele aanwezigen had weten te wekken.
Het prachtige warme zomerweer maakte het mogelijk, deze laatste lezing buiten in het park te houden.
Des middags onder de thee, las de heer De Bruin (Rotterdam) een novelle van den heer Rijnsdorp (Rotterdam), een der bondsleden, die verhinderd was aanwezig te zijn.
De laatste avond van de conferentie was geheel gewijd aan declamatie, muziek en het voorlezen van eigen werk.
Mevrouw G. Sevensma en Mej. Diet Kramer lazen een schets, de Heer Bakker declameerde een gedicht van Willem de Merode, M. van Leeuwen enkele verzen van buitenlandsche dichters, Jan de Groot eigen gedichten.
De Heer de Die sloot op de gebruikelijke wijze.