| |
| |
| |
Racine en Port-Royal
door Ignatia Lubeley
Toen Sainte Beuve bezig was aan zijn studie over Port-Royal, zeide Alexandre Vinet tot hem: ‘Zoo gij de dichter wilt zijn van Port-Royal, zoo moet gij de theologie van Port-Royal kennen’, en hoe meer wij ons in de geschiedenis van deze stichting verdiepen hoe duidelijker het ons wordt, dat haar beteekenis ligt in een theologisch vraagstuk, in een theologische opvatting. Deze is één met haar geschiedenis. Daarom is het wel goed bij enkele groote punten uit die geschiedenis stil te staan. Een der meest beteekenisvolle datums hieruit is de 26 Sept. 1609, genaamd: ‘la journée du guichet.’
Het eeuwenoude nonnenklooster Port-Royal, gelegen op eenige uren Z.W. van Versailles, verborgen in een ongezond vochtig dal tusschen een dicht beplant heuvelland, had toen als abdis de 16-jarige dochter van den beroemden Parijschen advocaat Antoine Arnauld. Vanaf haar negende jaar was zij voor het kloosterleven opgevoed en op haar elfde jaar tot Abdis verheven, een ambt, dat haar vader door allerlei intrigues als een voordeelige positie voor haar had weten te verkrijgen. Lang had zij afkeer voor haar staat gevoeld, maar na een boetpredicatie in den vastentijd gehoord over de nederigheid van Christus' leven hier op aarde, had zij de beteekenis van haar leven ingezien en zich erover verheugd, dat zij religieuse was gemaakt.
Zij besloot de zeer slappe tucht in haar Abdij te veranderen. De gemeenschap der goederen, de vrijwillige armoede werd weder ingesteld, ook de afsluiting van het klooster voor de buitenwereld. Tot nu toe was het een gezellig komen en gaan van familieleden en kennissen geweest. Men ontving vroolijk en druk bezoeken en men arbeidde niet. De jonge Abdis wist haar besluit door te zetten, maar de andere nonnen, waaronder vele ouderen, mompelden ontevreden, dat als mijnheer Arnauld zou komen, het verbod wel opgeheven zou worden. Mère Angélique, ernstig en vastberaden, bereidde zich voor op een zwaren strijd met haar ouders. De vacantie van het parlement brak aan en met deze kwam het bericht te Port-Royal, dat de Arnaulds hun dochter kwamen bezoeken. Op den 26 September 1609 tegen elf
| |
| |
uur in den morgen naderde de karos, waarin mijnheer en mevrouw Arnauld, de oudste zoon Arnauld d' Andilly, mevrouw Le Maistre en Melle Anne Arnauld, oud 14 jaar. In het klooster hing spanning. Aan de zuster portierster waren de sleutels afgenomen uit vrees, dat zij zich zou laten overrompelen - de Abdis was in de kerk, waar zij zich tot het gebed had teruggetrokken. Mijnheer Arnauld, ongeduldig en driftig, klopte aan de poort: waarom stond deze niet open? waarom werd hij niet met eerbewijzen binnengelaten? La mère Angélique opende het tralievenstertje in de zware deur. Zij had hem immers geschreven welke hervormingen zij in het klooster had aangebracht. Zij kon hen allen niet vrij binnenlaten, maar als hij in de spreekkamer wilde komen, zou zij hem achter het traliehek alles verklaren. Een heftige scene volgde. Mijnheer Arnauld was niet de persoon, die tegenstand duldde. Zijn vrouw voegde zich bij hem: noemde haar dochter een ondankbare. De oudste religieuse van het klooster riep uit, dat het een schandaal was mijnheer Arnauld niet toe te laten; werkvrouwen namen eveneens zijn partij. Maar la mère Angélique gaf niet toe, waarop haar vader besloot aan haar verzoek te voldoen. Toen zij van haar kant in het spreekvertrek trad en het gordijn openschoof, zag zij hem door de tralies van het hek, dat het vertrek in tweeën scheidde. Hij was niet meer driftig, maar bleek en verslagen. Met teederheid sprak hij haar over het verleden, zeide, dat hij haar wel niet meer zien zou, en dat hij haar smeekte niet door te groote gestrengheid haar leven te bederven. De arme jonge Abdis, voelende hoe zij niet in staat was deze twist vol te houden en hoe het toch noodig was, dit wel te doen: niet toe te geven, verloor plotseling het bewustzijn en viel ter aarde. Ach, zij was nog maar zestien jaren oud!
Toen zij door haar nonnen was bijgebracht, verzocht zij haar vader dien dag te blijven. Zij spande al haar krachten in hem te overtuigen van de juistheid van haar redenen en men kwam tot de overeenkomst, dat mijnheer Arnauld in het vervolg alleen ontvangen zou worden in die gedeelten van de Abdij die voor iedereen toegankelijk waren, maar mevrouw Arnauld en haar andere dochters kregen van de superieuren verlof in het klooster zelf te komen. Vanaf dat oogenblik ondervond la mère Angélique geen tegenstand meer in haar hervormingsplannen en nam Port-Royal niet alleen in tucht en orde toe, maar ook vermenigvuldigden zich de werken van liefdadigheid aan de armen bewezen. Aalmoezen werden uitgereikt, zieken werden opgezocht en verpleegd, kleeren werden vervaardigd in de plaats van de kunstige handwerken, waarover vele der religieusen zich verhoovaardigd hadden, en door het eenvoudige leven, het strenge vasten, werd voedsel uitgespaard om aan behoeftigen uit te deelen.
Daar is iets van den geest van Corneille's drama's in de houding van la mère Angélique tegenover haar vader: twee sterke onbuigzame naturen tegenover elkander, beiden hartbrekend lijdend onder hun strijd, ten slotte de overwinning van het hoogere. Daar is niets half in haar. Zij is absoluut in haar eisch omdat
| |
| |
zij op dat oogenblik voelde, dat zij absoluut moest zijn. Het ging om heel haar hervormingsplan, om heel haar taak, om haarzelf en de haren los te maken van de begrippen haars vaders, die in haar Abdis-zijn alleen gezien had een positie, voordeelig en groot naar de wereld. Later mochten de verzachtende omstandigheden komen, als haar vader haar houding had begrepen.
Eerst zeventien jaar later schreef Corneille zijn ‘Cid’ waarin ‘le triomphe de la volonté’ zoo scherp uitkomt. Het was een uiting van zijn sterken tijd en is door zijn tijd begrepen en toegejuicht: de wil der ziel, die gekozen heeft het hoogste, zegevierend over de smachtende verlangens van het hart en over de pijnen der liefde, die alleen zachtheid en teederheid verlangen te geven. Geen zwakheid, alleen zielekracht.
Een ander feit van beteekenis voor Port-Royal is geweest de benoeming van den abt van St. Cyran tot geestelijken leidsman der religieusen. Dezen hadden het oude ongezonde klooster verlaten en hadden zich te Parijs gevestigd, in le faubourg St. Jacques. Zij hadden zich weten los te maken van de monnikenorde van Citeaux, onder welker geestelijken Port-Royal had gestaan sedert de Middeleeuwen, en zij ontvingen nu haar Père directeur door de benoeming van den aartsbisschop van Parijs. Ook was een afdeeling onder de zusters geconstitueerd tot een orde van eeuwige aanbidding en de naam van Filles du St. Sacrement was gevoegd geworden bij haar oorspronkelijken naam: ‘Filles de St. Bernard.’
De abt van St. Cyran: Jean du Verger de Hauranne, die tot een adellijk geslacht uit Bayonne behoorde, was altijd een harde werker geweest. In zijn studiejaren had hij Jansenius gekend, en hun gedachten over de kerkvaders hadden zooveel overeenkomst gehad, dat zij samen vijf jaar lang in de eenzaamheid van een buitengoed bij Bayonne zich verdiepten in de bestudeering van het oude Christendom en van de geschriften van Augustinus. Temidden van de strijdende, duelleerende, pochende, grappen à la Rabelais genietende menigte van zijn tijd, die toch allen Catholiek waren, voelde hij duidelijk het verval van het Christendom en hij had niet als de beminnelijke, suave, hoffelijke Franciscus van Sales, bisschop van Genève, vertrouwen in het zachtmoedige, bijna teeder-speelsche leiden der zielen. Voor hem was het alles of niets, en het eenige middel om het kerkelijk leven op te heffen was in den terugkeer tot de oude, strenge, sobere waarheid.
Hij was vijf en vijftig jaar oud, toen hij Père-directeur werd van de Religieuses van Port-Royal: een teruggetrokken, stroeve, waarheidlievende man, hooghartig tegenover de machtigen dezer wereld, uiterst plichtmatig tegenover iedere ziel, die aan zijn leiding werd toevertrouwd, met groote menschenkennis onomwonden de zwakke punten aantoonend.
Enkele zijner gedachten toonen aan, welk een geest hem bezielde. Zij zijn geuit tegen soeur Marie Claire, zuster van la mère Angélique. Hij vermaant haar, zichzelf goed te kennen in haar gevoelens van berouw en boete.
| |
| |
‘Men moet ervoor waken meer gevoel te uiten dan men werkelijk innerlijk heeft. - Ik loof God, dat ik zie, dat gij in waarheid tot Hem wederkeert. Dit is een genade, welker zeldzaamheid gij niet genoeg waardeert: van duizend zielen komt er niet één terug.
In hetgeen gij geweest zijt, ziet gij, wie gij zijt; en in uwe verandering ziet gij wie God is’.
Elders om haar op te heffen uit neerslachtigheid, zegt hij: ‘Gij moet het verleden vergeten. Als men moest denken aan de bedreven zonden, zou niemand gelukkig zijn. Ik ben geenszins tevreden met een hoop, die alleen de hopeloosheid tegenhoudt, maar met een hoop, die vast en blijvend is in God, in Hem, Die even onbegrijpelijk zacht is voor de zielen die op den waren weg zijn als vreeselijk en streng voor de zielen, die den verkeerden kant uitgaan. Hij Die ons bevolen heeft niet achteruit te zien, als wij de hand aan den ploeg hebben geslagen, Hij doet, wat wij moeten doen: Hij ziet niet naar de zonden uit het verleden van een ziel, die Zijn koninkrijk zoekt.’
Door zijn uitgebreide diepgaande kennis van het oorspronkelijk christendom, door zijn eigen, vaste inzichten, vooral door heel zijn strenge levensrichting trok deze man vele zielen aan, in dien tijd, waarin het absolute, het heroïsche, ook in het wereldsche met hartstocht werd gezocht en gekweekt. Velen stelden zich onder zijn leiding. Een der voornaamste was Antoine le Maistre, oudste zoon van Mevr. le Maistre-Arnauld, zuster van la mère Angélique. Hij was een jong en zeer bewonderd advocaat te Parijs, waar hij wegslepende, wel wat opgeschroefde pleidooien hield. De ontzettende ernst, dien hij in l' Abbé de St. Cyran waarnam gedurende de ziekte en het sterven van Mevr. Arnauld d' Andilly, deed hem zien al de grootheid en de majesteit van God, en zijn eigen onbeduidendheid daartegenover. Wat was al het wereldsche, al het menschelijke streven daarbij vergeleken? en wat zou hij kunnen zeggen, wanneer hij stervende neerlag en hem de latijnsche woorden der liturgie klonken in de ooren: ‘Ga heen, Christelijke ziel, verlaat deze wereld in den naam van God, den Almachtige, Die u geschapen heeft. -’ Afgronden van oneindigheid, eeuwige wijdheid, onaantastbare heiligheid... dat alles tegenover den kleinen zondigen mensch. Die gedachte heeft Antoine le Maistre ertoe gebracht zijn ambt neer te leggen en zich terug te trekken in de eenzaamheid, niet om geestelijke te worden, ‘maar om boete te doen en om God te dienen tot het einde van mijn leven, nadat ik tien jaar had gebruikt, om de menschen te dienen.’
Anderen hebben zich bij hem gevoegd, zij betrokken in 1636 de oude verlaten Abdij van Port-Royal des Champs, zij werden er de eerste ‘solitaires.’
Het was het onafhankelijk-willen-zijn van maatschappelijke verhoudingen en verplichtingen, het in staat zijn hun leven in te richten naar oud-Christelijk beginsel, volgens het Christendom der kerkvaders. Misschien laat deze richting zich
| |
| |
nog het beste beschrijven door de uitspraak van Paulus: ‘Niet dat ik het alreede verkregen heb, of alreede volmaakt ben, maar ik jaag ernaar of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben.’
Deze laatste woorden vormden den grond van hun Gode-gewijd-zijn. Zij waren gegrepen, overgezet in een nieuw leven. Het was niet het peuterig doen van allerlei goede werken, niet het even opgaan in schoone godsdienststemming, niet het schipperen tusschen wat geoorloofd was of niet, het trachten een enkele deugd te beoefenen, het was het alles òf niets, het was het staan in een nieuw leven, geheel en al. -
‘Waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben’. Logisch doordenkend moesten zij komen tot de leer der predestinatie, en zij hebben deze ook aanvaard maar misschien zouden zij deze niet zoo sterk op den voorgrond hebben gebracht als niet hun polemiek met de Jesuïeten over leerstellige geschilpunten hen hiertoe gedwongen had. In 1638 stierf Jansenius, bisschop van IJperen, nalatend zijn werk Augustinus. Uit dit werk, dat ook de predestinatieleer van Augustinus behandelde, namen de Jesuïeten 5 stellingen over, die zij door den Paus lieten veroordeelen. De groote strijd der Port-Royalistes is toen geweest om aan te toonen dat deze stellingen uit hun verband gerukt, niet zoodanig in het werk vervat waren en dat zij de leer van Augustinus niet konden verloochenen. Dit kon de kerk evenmin, en zoo bleef de oneenigheid draaien om die 5 stellingen, en werd deze tot een persoonlijk conflikt tusschen Jansenisten en Jesuïeten.
Wanneer wij ‘l' Histoire de Port-Royal’ van Racine lezen, krijgen wij den indruk, dat het alleen jaloerschheid is geweest, die de Jesuïeten dreef St. Cyran aan te vallen. Reeds in 1638 was hij voor zijn Jansenistische denkbeelden gevangen gezet. Racine beschouwt hem als de heilige, die om zijn onberispelijk gedrag, zijn strengheid, zijn grondige kennis wordt op zijde gezet. Hij is anders dan zijn tegenstanders. ‘Hij is de geestelijke leidsman die alleen denkt aan 't heil der zielen’, de anderen ‘verdeelen zich tusschen God en het hof.’ ‘Daar is geen verschil in leer - St. Cyran is waar Catholiek, er is alleen verschil in levenswandel. -’
Maar daar was wèl verschil in richting; het ging wèl om een geestelijke sfeer. De Jesuïeten wilden niet die strenge houding tegenover de wereld; het zich terugtrekken om apart te staan. Zij wilden de veelzijdigheid van het leven. Op alle terreinen, ook van de maatschappij moest de kerk haar invloed doen gelden. Zij moest kunnen geven en nemen. Zij moest leiden: den eene hard, den andere zacht. Zij moest een taal hebben voor de ontwikkelden en een taal voor het volk, kerken waar het schitterende hof in vollen luister kon stralen, evenals kerkjes voor het platteland. Zij moest boven alles ‘tolérante’ zijn, vandaar dat wel dikwijls de Christelijke zuiverheid onderging in het wereldsche. Maar transigeeren wilde zij niet, daar waar het haar leer betrof. Dit heeft haar strijd doen ontbranden tegen de Hugenoten, en toen ook tegen de Port-Royalistes in zake der predestinatie. -
| |
| |
Wanneer men midden in de twistvragen staat, ziet men de lijnen niet, maar ze op een afstand beschouwend, ontdekt men het onderscheid wel; en dat het bij de Jesuïeten werkelijk ging om de levensrichting van St. Cyran, en niet uit tegenzin tegen vroomheid, blijkt wel hieruit, dat Vincent, de later heilig verklaarde Vincent de Paul, zeer hoog door hen is vereerd; en hij was toch een heel vroom man, die zijn leven gaf voor de armen, de veroordeelden, de galeislaven. Maar hij was ook een man, die in ootmoed daarheen leefde, terwijl St. Cyran een geboren leider was, met een scherp oordeel. Vier jaar lang hield Richelieu hem gevangen. Zijn vrienden, de solitaires, werden telkens uit hun arbeidzaam bestaan opgejaagd. In de oude Abdij hadden zij een jongensschool gesticht. Zij wijdden zich aan de studie, vooral die der oude talen; bebouwden zelf hun tuinen en akkers, vernieuwden eigenhandig de vervallen muren, verhoogden de vloeren, waardoor het huis gezonder werd. - Het was grootsch en stil in die eenzame natuur. 's Avonds, na de dagtaak, beklommen zij samen de hoogten en zongen er hun kerkliederen. 't Klonk als de stem van het oude Christendom.
En toen een nieuw gedeelte bij het klooster was gebouwd, kwamen zusters van het Parijsche Port-Royal terug naar haar oude bezitting en stelden er den dienst der eeuwige aanbidding in. Nooit hield haar gebed op in de kerk voor het altaar; uur na uur, dag na nacht, nacht na dag, wisselden zij daar de gebedsstonden af.
Het was in deze omgeving, in 1654 dat Jean Racine oud 16 jaar, op school kwam. Hij was geboortig uit Ferté Milon, stadje in de buurt, waar zijn familie al sedert eenige geslachten tot de regeeringskringen behoorde. Vroeg wees, was hij door zijn grootouders opgevoed. Hij had twee tantes onder de religieuses van Port-Royal; en toen gedurende een geloofsvervolging de solitaires in het kleine stadje een onderkomen hadden gezocht, hadden zij ook de gastvrijheid van Racine's familie ondervonden. Met groote hartelijkheid werd hij door zijn leermeesters ontvangen. St. Cyran was al tien jaar geleden overleden, maar zijn denkbeelden over de opvoeding leefden voort, en niet vergeten was zijn uitspraak: ‘Men moet altijd bidden voor de zielen der kinderen, en men moet altijd over hen waken, de wacht houdend als in een stad in oorlogstijd.’ Met onwankelbare trouw zorgden de leermeesters voor hun leerlingen, zachtmoedige geleerden en vurige strijdlustige theologen. Temidden van hen; (niet om onderwijs te geven, maar om de eenzaamheid op te zoeken) verscheen een jaar na Racine's komst, ook Blaise Pascal, de beroemde mathematicus, slechts 35 jaar oud, ziekelijk, lijdend, gefolterd door pijnen, maar zich ophoudend met al de wilskracht van zijn hartstochtelijken aard, en in zijn cel, alle hulp afwijzend. Hij acht zich gelukkig ziek te zijn, want ‘ziekzijn is, sinds de zonde heerscht, de natuurlijke staat van den Christen.’ In zijn lijden denkt hij steeds aan Jezus Christus, Die geleden heeft; hij heeft de armoede
| |
| |
lief, omdat Hij arm is geweest. - Ook Pascal heeft zijn stempel gezet op Port-Royal. -
Terwille van haar beteekenis, werden de oude talen met zorg onderwezen, maar daarom was alle lektuur toch niet toegestaan, en men verhaalt dat toen Lancelot in de handen van den jongen Racine den Griekschen roman Theagenas en Chariclea vond, hij hem deze ontnam en in het vuur wierp. Maar Racine wist een ander deeltje te bemachtigen en leerde den roman van buiten, en bracht toen het boekje aan zijn leermeester. Ook uit Sophocles en Euripides bewaarde hij geheele stukken in zijn geheugen, die hij wandelend onder de eeuwenoude boomen voor zichzelf opzeide en overdacht. - In de kloosterkerk dichtbij wist hij de zusters neergeknield in gebed en aanbidding; de solitaires waren verdiept in hun studiën of waren aan den tuinarbeid; het scherpen van sikkels werd gehoord in het korenland - ergens kraaide een haan.
De schoonheid der Grieksche taal, de soberheid en verhevenheid van zijn omgeving hebben diepe indrukken op die jongensziel achtergelaten. In dien tijd schreef hij al verzen. Hij is daar geheel doordrongen van den Port-Royalistischen geest; het Grieksche heeft hem nog niet overmeesterd. Hij bezingt de schoone paleizen en de schoone tuinen die men elders vindt ‘die als het water gemetseld zijn met het bloed der ellendigen....’ en ‘die van hun eigenaren halfgoden maken, maar evenals dezen zal al die pracht vergaan,’ en na ‘de heilige bekoorlijkheden’ van Port-Royal en de natuur beschreven te hebben, zegt hij, dat als men bij hen niet vindt de kunstige waterwerken, men er wel ziet het heldere snelvlietende beekje, ‘zonder dat met zijn wateren het zweet des landmans zich moet vereenigen.’ -
Men had hem niet verblind met den glans van het koningschap! Zijn leermeesters onderwezen eerbied voor den koning, maar zij vergaten niet, dat deze ook maar een mensch was. Zij veroordeelden eveneens het belastingstelsel van Mazarin, dat op het armere volk drukte, en hoewel zij zich nooit met politiek bemoeiden, werden zij toch voor frondeurs (tegenstanders van den minister) aangezien. Ook hierin stonden zij tegenover de Jesuïeten, die meest tot de hofkringen behoorden.
Na Port-Royal komt Racine te Parijs om verder te studeeren. Maar hij voelt geen roeping om advokaat te worden, hij wil den omgang met schrijvers en dichters, hij wil zelf dichter worden. Bij het huwelijk van Lodewijk XIV met de infante van Spanje, schrijft hij een ode, die gecorrigeerd door Chaplain en door hem zelf wat omgewerkt, hem een jaargeld van den vorst bezorgt. ‘La nymphe de la Seine’, heette zijn ode. Hij ook gaat op met trillende en teedere bewondering in de Grieksche mythologie-vergelijkingen, en niemand kan dat schoonheidsbegeeren in hem doen omwenden, ook niet zijn vriendelijke oom, een geestelijke in Uzès, ver weg in het Zuiden, waarheen hij gezonden wordt, om tot andere inzichten te
| |
| |
komen. Hij geniet er van studies, van het gemakkelijke leventje, van de zonnige natuur. Maar hoewel zijn oom hem ‘van het hoofd tot de voeten in 't zwart heeft gekleed’, komt de roeping voor de kerk niet, en het is met allerlei tooneelstukkenontwerpen, dat hij na twee jaar in Parijs terugkeert, waar hij den ouden vriendenkring opzoekt. Ook Molière rekent hij hier nu bij. Maar vooral Boileau weet hem goeden raad te geven. Hij werkt hard aan zijn stukken. De eerste beteekenen niet veel. Maar Andromaque werd een kunstwerk; en met dit begint zijn roem.
De stoere stukken van Corneille raakten verouderd. Het nieuwe geslacht vroeg om iets anders. Men heeft later gezegd, dat Corneille de menschen had geteekend zooals zij moesten zijn, Racine zooals zij waren. Maar men vergat, dat Corneille's tijdgenooten het heldhaftige, absolute, wilskrachtige hadden, dat hij teekende. Het was Frankrijk geweest als in zonnig koud voorjaarsweer, vol beloften voor de toekomst, maar scherp en guur. Nu was de Meidag gekomen, vol lentegeuren en vol lentezoelte. Daar wàs iets bereikt. Er was geen worsteling meer: het koningschap was absoluut; en het straalde als een opgaande zon in de persoonlijkheid van den bevalligen, decorum bewusten jongen koning. Door hem en om hem werd het paleis te Versailles gebouwd. Duizenden werklieden hadden er aan gearbeid, kunstenaars hadden er hun grootsche ontwerpen voor gemaakt. Het verhief zich in de tuinen als een tooverslot, waaraan niets ontbreekt en waaraan iedere lijn schoonheid van vormen wil vertolken. En in die tuinen ook iedere lijn, iedere vijver, ieder beeld, samen vormend één geheel van zuivere verhoudingen. ‘De schikking van den tuin van Lenôtre’, merkt André de Ridder op, ‘is dezelfde als van een comedie van Molière, een fabel van La Fontaine en een opera van Lully. Hun werk is gefatsoeneerd als een mooie tuin met rechte paden, die men volgt zonder vermoeienis en met overal zichtbaar een besnoeide natuur en een verlichte menschelijkheid.’
Hoe heeft de jonge dichter die vormenschoonheid bewonderd! Hoe heeft hij aan zijn verzen gesnoeid, gepolijst om die schoonheid in den bouw van zijn drama te weerspiegelen, hoe heeft hij overwogen om de hartstochtsontroeringen van zijn levende personen te uiten in harmonie met het klassiek schoone gebaar en de klassiek schoone taal - zijn eigen hart levend in zijn stukken. Dit persoonlijke echter werd hem verweten. ‘Racine maakt tragedies voor la Champmeslé’, (beroemde tooneelspeelster) - zeide madame de Sévigné, - ‘het is niet voor de toekomstige eeuwen.’ Maar hij kon niet anders. Hij was een onstuimig, licht bewogen mensch, uiterst gevoelig, en in zijn onderwerpen geeft hij meest weer den innerlijken strijd. Hierin moest hij in conflikt komen met den klassieken vorm, want die oude vorm was ontleend aan een tijd, toen de uiterlijke daad het voornaamste was. ‘De gebeurtenis, heeft Mme. de Staël uitgelegd, ‘was alles in de oudheid, het karakter neemt meer plaats in, in den modernen tijd.’ - Hij heeft getracht dit conflikt op te heffen. Heel zijn omgeving zocht eigenlijk naar die oplossing, want trachtte men niet eigen
| |
| |
gevoelens, eigen strijd te uiten in aangewezen hoofsche vormen en in bewust bevallige gebaren? Maar voor de kunst voelde men het als tweeledig.
Het was niet alleen door zijn eigen natuur dat Racine ertoe kwam de zielsontroeringen te schilderen, het was ook een gevolg van zijn opvoeding op Port-Royal, waar alles meewerkte om tot zelfkennis te komen, en waar het zuivermenschelijke werd erkend. In ‘Andromaque’, als deze koningin weigert haar overwinnaar te huwen, hoewel zij weet dat die weigering het leven van haar kind kan kosten, wijst Pyrrhus haar op dat kind: ‘Mevrouw, wanneer gij het in uw armen hebt, denk er dan aan het redden.’ Hier treedt het gewoon menschelijke zoo naar voren. Dit was Port-Royal: de waarheid, de eenvoud. Maar Port-Royal zocht niet naar schoone vormen; neen, als in het paleis van Versailles de honderden kaarsen zich weerkaatsten in de spiegels en de dansende paren bogen en zich wendden met voetgeschuifel op den gladden vloer; als het maanlicht gleed over de witte beelden in den droomstillen tuin, dan lag Port-Royal wel heel ver weg in zijn vochtig dal tusschen de verwilderde bosschen, waar de solitaires op klompen hun tuinwerk verrichtten, waar de zusters in al die jaren onafgebroken haar dienst in de kerk hadden waargenomen, in aanbidding neergeknield. Niet alleen veraf scheen den dichter die omgeving, hij voelde zich er tegenover staan met iets vijandigs. Hij wist, dat zijn leermeesters betreurden, dat hij dat leven van tooneeldichter had gekozen, en het prikkelde hem. In een geestig-bijtenden brief had hij hun erop gewezen, hoe zij niets anders konden doen, dan bewijzen, dat de 5 stellingen niet voorkwamen in Jansenius. Zij hadden het al 20 jaar lang geprobeerd en zij werden nog niet geloofd. Dachten zij heusch, dat men hen nu gelooven zou, als zij beweerden, dat een romanschrijver en een tooneeldichter giftmengers waren, niet voor de lichamen, maar voor de zielen?
Gedurende acht jaar gaf hij drama na drama. Maar onder degenen bij wie hij zich gevoegd had, onder degenen, die leefden in de schoonheidsomgeving van Versailles, de toongevers op gebied van smaak, waren velen te klein van ziel om zijn ontroering mee te voelen. Wangunst, nijd, schouderophalende kleinachting vond hij onder hen. Na den meeslependen indruk, dien ‘Iphigénie’ naliet, gespeeld door la Champmesté trachtte men dit stuk terug te dringen door een ander dat hetzelfde onderwerp behandelde en dat met deze bedoeling door de dichters Leclerc en Doras was vervaardigd. - Iphigénie van Racine bleef gehandhaafd, maar de spanning week niet. Hij behield al wankelende zijn plaats; hield vol. Een paar jaar later gaf hij Phèdre. Heel zijn persoonlijkheid lag in dit stuk: de bewogenheid van zijn aard en zijn zienswijze over de zonde: de zienswijze van Port-Royal. Onder de harmonische taal trilde de hartstocht èn de wanhoop om de overmacht van die hartstocht. Niet de vervolgde, die onschuldig sterft, is de rampzalige, maar de schuldige, die geen rust kan vinden. De zonde is veroordeeld, de deugd wordt erkend.
| |
| |
In spanning werd de eerste voorstelling verwacht. Daar was een groep uit de hofkringen, die het wilde doen vallen.
In de eerste voorstellingen werd het uitgefloten.
Plotseling, daarna, verliet Racine alles. Hij keerde terug naar Port-Royal.
Men kende er Phèdre. Men wist ook, hoe hij in zijn voorrede gewezen had op het hoog zedelijke peil van dit onderwerp; en hoe dit kon afschrikken van de zonde. De solitaires hadden er een terugkeer in gevoeld en toen de dichter zelf kwam, ontvingen zij hem als een berouwvollen verloren zoon. Maar Phèdre had hen niet overtuigd, dat het tooneel recht van bestaan had voor een Christen; de geest van het tooneel stond teveel tegenover dien van Port-Royal, de Grieksche tegenover den oud Christelijke. Blaise Pascal wetende hoe licht de geest der menschen wordt afgeleid van het eenige vaste middenpunt, waarop hij steunen moet, had gezegd, ‘dat al de groote afleidingen gevaarlijk zijn voor het Christelijk leven, maar onder al die afleidingen, die de wereld heeft uitgedacht, is er geen gevaarlijker dan de comedie. Deze geeft zulk een natuurlijke en zulk een teere voorstelling der hartstochten, dat zij ze opwekt en geboren doet worden in ons hart’. Heel het bestaan der solitaires was erop gericht toe te nemen in heiligmaking. strekkende naar het doel ‘of ik het ook grijpen mocht’ en hoe konden zij het dan goedkeuren, dat er op den weg van den menschelijken geest hinderpalen werden gezet, hartstochten werden opgewekt, die men bedwingen moest? -
Wàs Racine teruggegaan als de verloren zoon? Deze vraag is moeilijk te beantwoorden. Hij was een uiterst gevoelig mensch. Veel later zou hij aan een van zijn zoons schrijven, dat de minste critiek, hoe slecht deze ook mocht zijn, hem altijd meer leed had gedaan dan al de lofuitingen hem genoegen hadden gegeven. Wat moet het dan voor hem geweest zijn, Phèdre te hooren uitfluiten, te weten, dat hij omringd was van slechtbedoelende, uitlachende kennissen. In die wereld van weelde en schoonheid stootte hij zich en hij had haar toch zijn hartstochtelijke bewondering geschonken. Ontgoocheld, gegriefd verlangde hij naar den eenvoudigen kring van Port-Royal, waar de onderlinge liefde brandde als een lamp in het heiligdom. Eenmaal daar voelt hij diep het onderscheid, en hij verwijt zichzelf, dat hij de wereld heeft gediend. Hij wil zich voegen bij de strenge orde der Karthuizers. Dit teekent wel zijn karakter, dat spoedig in uitersten viel. Maar zijn biechtvader hield hem ervan terug. Hij bleef in de wereld en, tegelijk met Boileau geschiedschrijver van Lodewijk XIV geworden, vestigde hij zich te Parijs, gehuwd met Catherine de Romanet, een meisje uit Amiens, dat een zeer strenge Catholieke opvoeding had genoten. Zij was een voorbeeld van huisvrouwelijke deugden, had nooit van de meesterwerken van haar man gehoord, en leerde er zelfs nooit de titels van kennen. Dit toont wel aan hoe Racine zelf geheel gebroken had met
| |
| |
zijn vorig leven. - Het was iets, dat afgedaan was. Hij is geheel de zorgzame huisvader, die uiterst plichtmatig en met groote teederheid zijn kinderen opvoedt. Uit zijn brieven spreekt veel nadenken. Daar is maar één brief aan zijn vrouw bewaard gebleven. Hij had geen geheimen voor haar en om de vertrouwelijke mededeelingen zijn de andere vernietigd geworden. Aan het hof, waar hij veel verkeerde, is hij ‘fin, spirituel, plein de tact.’ Hij is een puritein met hoffelijke Fransche manieren, met welwillende geestige opmerkingen. Hij vergezelt den koning op zijn krijgstochten, woont de belegeringen van verschillende steden bij, beschrijft de schitterend kleurige parades. Hij ziet als kunstenaar den glans van dit alles. Maar hij heeft ook oog voor den enkeling onder de soldaten, voor hetgeen zij persoonlijk ondervinden. Dit was ook de richting van Port-Royal, de richting die hem vroeger deed dichten over het zwoegende volk, dat de paleizen bouwde. Hij was overtuigd Jansenist.
Nadat hij twaalf jaar lang gezwegen had als dramaschrijver, ontwierp hij weer een tooneelstuk terwille van de leerlingen van de beroemde meisjesschool St. Cyr, die door Mme. de Maintenon was gesticht en onder haar oppertoezicht stond. De dochters van den verarmden landadel moesten er tot degelijke, flinke, nadenkende vrouwen opgevoed worden, die de moeilijkheden van een huishouden aandurfden, maar ook haar geest moest beschaafd worden en haar smaak ontwikkeld. Om haar de schoonheden van de Fransche taal te doen gevoelen en tevens om haar slechte provinciaalsche uitspraak af te leeren, moesten zij geheele gedichten van de beste dichters declameeren, maar van die gedichten zou niet altijd een goeden invloed uitgaan op die jonge gemoederen; en het was daarom dat Mme. de Maintenon Racine verzocht een tooneelstuk voor haar leerlingen te maken. Hij koos als onderwerp ‘Esther’; een onderwerp uit het Oude Testament scheen hem het geschiktst. Het werd opgevoerd in costuum voor het hof. Madame de Sévigné, die voor een der opvoeringen was uitgenoodigd, schreef ervan: ‘Le roi l'a trouvée admirable. M. le Prince a pleuré. Racine n'a rien fait de plus beau ni de plus touchant. Il y a une prière d' Esther pour Assuérus qui enlève.’
Daarna gaf hij Athalie voor hetzelfde doel. Maar het bleef in de schaduw. Madame de Maintenon had opgemerkt, dat het costumeeren, het opvoeren voor de hofkringen een verslappenden, in ijdelheid opgaanden invloed op de meisjes had gehad; en zij schafte dit af. Athalie werd in kleinen kring en zonder costuums gespeeld. Pas vijf en twintig jaar later zou men tot de ontdekking komen, dat men hierin een meesterstuk van Racine bezat.
Hij had zich hierin geheel gegeven: zijn Jansenisme en zijn gevoel voor het Grieksche, de twee tegenstellingen die in zijn leven worstelden. Heeft hij ze in dit stuk opgelost? Hij gebruikte een Grieksche inkleeding en brengt de eenheid van tijd, plaats en actie tot zulk een volkomenheid, dat ze als een noodzakelijkheid aandoet,
| |
| |
niet als een belemmering. De geest is Oud-Testamentisch, het geheel dichterlijk gezien. Tegenover de sombere, onrustige, heerschzuchtige koningin, onder de bewaking van den strengen priester, die onverbiddelijk voelt de rekenschap die God vraagt en de vergelding die niet uit kàn blijven, den priester, die daarom ook niet aarzelen zal den doodslag op de koningin te bevelen, in die groote plechtige tempel, waar telkens de bloedige offers worden gebracht, klinken zuiver òp de jonge stemmen van het koor, soms gezamenlijk, soms één klare stem de anderen beantwoordend. Zij geven weer de hoogere gedachten, die achter het dramatische liggen: de klacht over Jerusalem, het vertrouwen in God, de eeuwige gerechtigheid.
Het was ook een politiek stuk. Teveel had de dichter over het absolute koningschap in tegenstelling met het volk nagedacht om niet doordrongen te zijn van de plichten, die het meebracht - en als een ernstige vermaning klinken de woorden dat de goede koning altijd Gods voorschriften en Zijn streng oordeel voor oogen heeft, en dat hij zijn broeders niet met onrechtvaardige lasten verdrukt. Bijna als een dreiging eindigt het stuk: ‘..N' oubliez jamais, Que les rois dans le ciel ont un juge sévère.’ -
Saint Simon heeft wel van hem gezegd, dat hij taktvol was, maar ten slotte moest toch zijn richting botsen met de gevoelens van den koning. Ze waren te verschillend. Met vurige aanhankelijkheid had hij den vorst gediend; het baatte niet. Deze wantrouwde hem, beschouwde zijn Jansenisme als ketterij, was gekrenkt, dat hij niet in alles was de bewonderende dienaar. Er ontstond een verkoeling. Racine leed er bitter onder. Men zegt, dat het zijn dood verhaast heeft. Hij stierf 59 jaar oud zijnde in 1699, na een pijnlijke ziekte met christelijk geduld en vertrouwen gedragen.
Bewust heeft Port-Royal niets voor de kunst gedaan, integendeel - ook niet voor de literatuur. Zij vonden het verzorgen van den stijl iets voor de académiciens. Voor hèn, die de waarheid verdedigden, was alleen noodig, dat er niets stuitends was in hun stijl. Waneer zij hun leerlingen zoo uitmuntend onderwezen in andere talen, dan was dat niet uit schoonheidsverheerlijking, maar omdat ook deze arbeid grondig moest geschieden. Iets, dat half was, had geen waarde. Zij zouden niets om het uiterlijke doen: alleen om de innerlijke waarheid. Vandaar dat hun eigen levens als een gedicht zijn en dat onder de ingeving van hun diep gevoel woorden zijn gesproken en daden verricht, die als kunstwerken spreken. Zij hebben ook het schoone gebaar, juist door hun onbewustheid. Toen na den dood van Richelieu de invrijheidstelling van St. Cyran werd tegemoet gezien, waren de zusters van Port-Royal hier dag en nacht van vervuld, twee maanden lang. Op zekeren dag bereikt het bericht van zijn vrijspraak de abdis. Zij haast zich naar de zaal, waar de zusters vereenigd zijn. Het is het uur dat stilte geboden is. Zij verbreekt dit zwijgen
| |
| |
niet. Zonder een woord te uiten staat zij in haar midden, aller oogen zien naar haar en met een veelzeggend gebaar knoopt zij haar gordel los. Niemand antwoordt, maar zij begrijpen haar allen - en een vreugdevolle ontroering gaat door die zwijgende schare.
In een gebarenspel zou deze geste tot een kunstuiting zijn gerekend: zoo vormt ze het middenpunt van aller verwachting, zoo beheerscht en tevens zoo sprekend is dit gebaar.
Deed Port-Royal niets bewust voor de kunst, onbewust heeft het groote betekenis gehad voor de kunstenaars onder zijn aanhangers, juist door het sobere, het ware, het altijd teruggaan tot de groote lijnen van het leven. Het moet het gevoel voor de zuiverheid in lijn en vorm bij hen verhoogd hebben, en hen bewaard hebben voor valsche rhetoriek. Zij hebben alles gezocht in de persoonlijkheid zelf. St. Cyran beweerde zelfs, dat als een schrijver schreef er een zekere invloed van zijn geest en zijn hart uitging op het geschrevene, ook buiten het onderwerp om. Het zal in het werk gevoeld worden en ‘als het iets verkeerds is, zal het als een worm knagen aan het hart der lezers tot aan het einde der wereld.’ -
Het was een omschrijving niet alleen van: ‘le style, c'est l'homme, het was het aanvoelen van het onderbewuste.
Al die denkbeelden van Port-Royal vormen een grond waaruit de kunst bloeien kan, maar een zeer persoonlijke kunst, zooals bij Pascal.
Racine heeft getracht het persoonlijke van Port-Royal in algemeen erkende schoonheidsvormen weer te geven. Heeft hij daardoor een op zichzelf staande kunst geschapen, zooals de kunst der Renaissance, die een herleving was van de antieke, maar iets op zichzelf geworden is? Wellicht stond de geest der renaissance dichter bij die der antieke, want in Athalie, zoo schoon van vorm, zoo dichterlijk van opvatting, staan geest en vorm toch in uitersten tegenover elkander, behalve in de koren, waarin wij herinnerd worden aan de beurtzangen in de Psalmen. Wij moeten onze verbeelding dwingen om onder de regelmatige statige versmaat de stemming te voelen van de sombere hartstochten. Zou het niet aangrijpender zijn geweest als in een eigen taal die Oostersche naturen zich hadden geuit? Maar Racine kon niet anders. Het Grieksche was zijn vorm. - 't Was ook de opvatting van zijn dagen.
Veel later zou Mme. de Staël de opmerking maken, dat de dichtkunst der antieken zuiverder is als kunst dan het persoonlijke der romantiek. ‘Maar wij hebben niet de keus tusschen de klassieke dichtkunst en de romantische dichtkunst, maar de keus tusschen het imiteeren der klassieken en de inspiratie der romantiek’. Zij voelde, dat de christelijke geest, die den mensch terug doet gaan tot zichzelf, die van inkeer en berouw spreekt, een andere uiting noodig had dan de geest der ouden, die den hartstocht en de smart van den enkeling zagen als een algemeen menschelijke ontroering en die ontroering als het tragische sublimeerden en hiervoor een schoonen vorm zochten.
| |
| |
Als de Port-Royalisten niet vervolgd waren geworden en zij hadden zich op meer levensterreinen kunnen uiten, dan hadden zij àls zij een kunstrichting hadden beleden) zeker de romantiek aangehangen, niet om het fantastische, maar om het persoonlijke.
Maar Port-Royal bleef niet bestaan. Nog gedurende het leven van Lodewijk XIV werd de orde ontbonden, de nonnen naar andere kloosters vervoerd, de solitaires vervolgd. In 1711 werd de oude Abdij verwoest. - De paedagogische denkbeelden van die groote opvoeders en opvoedsters der Fransche jeugd leefden voort in andere kloosterscholen, maar een bepaald middenpunt voor hun ideeën hadden de Jansenisten in Frankrijk niet meer. Zoo hebben zij zich niet kunnen uiten op menig terrein, dus ook niet op kunstgebied. Maar zouden zij ooit hierin een richting hebben willen aangeven? Zij hadden geen behoefte aan kunstvormen. Voor hen bestond alleen de waarheid, en om deze weer te geven, de logische redeneering.
|
|