Opwaartsche Wegen. Jaargang 5(1927-1928)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 209] [p. 209] Boot in den nacht door W. Hessels. Dingen die lang te slapen waren worden nu wakker in den nacht. 'n Zwarte boot met 'n groene lantaren tuft voorbij op de donkre gracht. Hij moet nog laat naar huis toe varen, de man bij 't stille roer op wacht. 'n Stille gestalte, die mij even op de vage wal ziet staan - Wij kennen niet elkanders leven, wij zijn voor elkander zonder naam. Maar in den nacht voel ik het beven: dat wij beiden door het leven gaan. Hij was 'n kind, wiens stille droomen naar buiten traden in de lucht: in avondrood, in de donkre boomen, in het nachtelijk windgerucht - een kind dat hunkerde om te komen hóóg, met een witte meeuwenvlucht het stralend blauw in, - uit te varen over een suizende morgenzee - Totdat de schemering zijner jaren in 't helder van den dag verglee - Hoe dikwijls staat hij nog te staren, peinzend op een verlaten ree! [pagina 210] [p. 210] Kèn ik hem niet? Want nòg soms zingen de vreugden van het kind in mij - Alle menschen en alle dingen waren elkaar als kind nabij - Wij dragen samen herinneringen van eenzelfde lentewei - Zwart in den nacht zie ik hem varen vreemde gestalte zonder naam en in de mist dooft zijn lantaren, ik blijf alleen aan 't water staan. Scheidt 't leven die tezamen waren, moet ieder eenzaam verder gaan? Maar over het verlaten water sterft de beginnende klacht - Wij vinden elkaar wel weder later, als de thuisreis is volbracht - En door het donkere geklater zingt het verlangen in den nacht. Vorige Volgende