| |
| |
| |
Boekbespreking.
Erts. Letterkundige almanak voor het jaar 1927 Amsterdam. S.L. van Looy.
Er komen in de geschiedenis van onze tijd mensen voor, die niet bestaan. Stakkers die in de boeken onzer burokratie genoteerd zijn als gestorven, hoewel ze nog springlevend zijn. Een enkele vergissing op het buro en het ongeluk is gebeurd. Niemand weet er van, tot het slachtoffer Burokratius nodig heeft en niet dan met de grootste moeite zijn persoonlikheid terugontvangt, zo hem dit al lukt.
Misschien is het een benijdenswaardig lot zo buiten de verplichtingen van onze veeleisende maatschappij te mogen leven, al zal het op zijn tijd ook wel eens lachwekkend of ergerlik zijn.
Zo mochten wij bladerend in Erts ook weer eens konstateren, dat we buiten het leven staan, dat het literaire leven langs ons heen geleefd wordt. Want dat Opw. Wegen één keer genoemd wordt terwille van een enkel bij ons verdwaald vers van Martien Beversluis, kan men geen erkenning van leven noemen.
Nu zijn wij gewoon zeer bescheiden te denken over wat we in Opw. Wegen hebben kunnen brengen. Men zou misschien ons kunnen verwijten, dat we te aarzelend zijn om onze eigen mensen te loven. Maar - en deze lof is niet zo zeldzaam groot -, verschillende van onze vaste werkers zouden geen slecht figuur in Erts 1927 hebben gemaakt. Poëzie van enig belang staat er haast in deze almanak niet. De redaktie schijnt zelf er van doordrongen te zijn, dat hun representatieve verzameling niet zo erg veel moois biedt, waar ze aan het eind van haar Voorwoord als een soort ekskuus schrijft: ‘Uiteraard is het peil der inzendingen als zoodanig niet te forceeren’.
Het proza is wel beter dan de poëzie, maar de bladzijden van de openspringende kastanjeknop uit Wilma's Moeder Stieneke is beter dan elke bladzijde uit Erts.
Het gaat niet aan al de door de almanak heengesmeten bijdragen afzonderlik te bespreken van het harlekijnvers Publiek begrip van Anton van Duinkerken, het cabaret liedje van François Pauwels, het wel wat al te openhartige Ochtend van Jan Campert tot de vele die, matig als ze zijn uitgevallen, even gauw vergeten worden als gelezen. Ze zijn niet allemaal even slecht, maar ze mogen toch wel gerust in Erts begraven blijven - we leven er niet minder gelukkig om.
Evenals de vorige keer is onder het krities proza wel het beste werk.
De uitvoering van het boekje is niet schitterend, de illustraties zijn over het algemeen zwak.
v. H.
| |
Uit mijn leven, door L. Penning. Uitg. La Riviere & Voorhoeve, Zwolle.
Penning, al had hij het niet altijd gemakkelik, is een gelukkig man geweest. Hij heeft bereikt, wat hij wenste en heeft nooit meer gewenst dan bij bereiken kon. Hij had het geloof, de opgewektheid en het vertrouwen van een kind, de gestage arbeid van een man en de deemoedige overgave van de grijsaard.
Hij kende de drift tot avontuur, de zucht naar verandering, de onrust tegenover het aanwezige, van de romantikus; hij volbracht echter zijn dagelikse plicht als een gewoon braaf burger.
Boven alles was hij een eenvoudige vrome man, die zich in Gods hand wist, met een sterk rechtvaardigheidsgevoel, dat op zijn sterkst tot uiting is gekomen, toen het, versterkt door gevoel
| |
| |
van stamverwantschap en familiebanden, hem in fel kontrast van liefde en verontwaardiging de geschiedenis der Boeren deed schrijven.
Als schrijver van de Wessels-serie zal Penning vooral voortleven. Hij had een aangeboren talent voor vertellen. Er is iets van primitieve vertelkunst in hem, die de bekoring heeft van het direkte. Als bezwaar daartegenover bleef bestaan een neiging tot gezwollenheid, een oppervlakkige karaktertekening, een al te slordig samengevoegd verhaal.
Zijn gevoel voor het heroïeke, zijn snaakse humor, zijn blijvend kontakt met de werkelikheid maakten van zijn werk iets eigens, waardoor zijn populariteit als volksschrijver volkomen gerechtvaardigd is.
Zijn autobiografie na zijn dood verschenen, die de aanleiding tot deze weinige opmerkingen is, behoort tot het beste wat Penning heeft geschreven. Als verteller is hij nog eens in zijn volle kracht, terwijl er een zekere soberheid in zijn stijl is gekomen. De kompositie levert geen moeilikheid, daar hij rustig de gang van zijn leven volgt.
Penning's boeken waren in de allereerste plaats jongensboeken, omdat hij zelf altijd een allerbeste argeloos-naïeve jongen is gebleven. Dit boek, waarin hij zich in zijn volle kinderlike naïeviteit toont is een boek voor ‘grote mensen’, omdat in dit stil herdenken alle zucht naar sukses verdwenen is, de volle mens naar voren treedt, en hij vooral bij het herbeleven van zijn jeugd en jongelingsjaren zo nu en dan aan het meest innerlike raakt.
Wat wonderlik doet het aan, dat bij een uitgave als deze noch op de titelpagina, noch in Een woord vooraf een jaartal wordt gegeven.
v. H.
| |
Schemeringen, door Mien Labberton. Uitgave W. de Haan Utrecht.
Na ‘Kinderen’ verscheen, in eenzelfde soort bandje of omslag, bij denzelfden uitgever dit Schemeringen. Het zijn een veertien-tal vertellingen waarvan er vroeger en later in Onze Eeuw, de N.R.Ct. en het Vrijz. Protestantenblad zijn opgenomen. De geest die uit deze warme novellen spreekt is het best getypeerd met het motto door de schrijfster aan één harer stukjes ontleend: ‘God blaast nooit lichten uit. Hij geeft ons altijd een nieuwe kaars in de hand, die we aan het oude licht ontsteken moeten’.
Mien Labberton bezit de zeldzame gave, de blijdschap te vinden onder alle levensomstandigheden. Daardoor weet ze dat er troost is in het leven voor elke smart. Niet alleen voor groote menschen maar ook voor die nog kinderen zijn.
Haar taal is kalm en rustig, er spreekt evenwichtigheid, bezonkenheid uit.
Over het algemeen is er eenige eenvormigheid in die veertien schetsen. Dat komt, doordat ze alle min of meer het geciteerde motto als opschrift zouden kunnen dragen.
Toch, ondanks deze eenvormigheid, - en dit is de waardeering - leest men elke schets weer met frissche aandacht. Zelfs dan blijft die aandacht tot het slot ongebroken wanneer de schrijfster een héél klein beetje naar het zoetelijk sentimenteele dreigt over te buigen. Of ook, wanneer de kalmen gang harer zinnen, een enkele maal maar, u doet verlangen naar wat minder kalmte. Niet in hartstochtelijke zinnen, zwaar van emotie ligt de kracht van Mien Labberton, maar in kalme, haast kalmeerende rustige, bedaarde woorden. Novellen die men met genoegen herleest, ook als men niet is: Vrijzinnig Protestant.
P.H.M.
| |
Verzen van Stilte en Inkeer. Ingeleid en bijeengebracht door A. van Hoogstraaten-Schoch en Dr. Ph.A. Lansberg. Uitg. J. Ploegsma. Zeist 1927.
Het aantal bloemlezingen uit verzen is buitengewoon groot. En wordt steeds grooter. Want telkens weer komt er een ander bloemlezer die 't noodig oordeelt een bepaalde serie gedichten in een bepaalde volgorde, met een speciaal doel, onder de aandacht en in de belangstelling van het verzen-lezend publiek te brengen en aan te bevelen. Mevr. van Hoogstraaten-Schoch en Dr. Lansberg noemden hun bloemlezing ‘Verzen van Stilte en Inkeer’, daarmede aanwijzende de reden waaròm zij deze, voor 't grootste gedeelte zeer bekende gedichten bijeenzetten.
| |
| |
De verzamelbundels, tot heden verschenen, zeggen zij, groepeeren de gedichten om de personen die er de schrijvers van waren. Wij willen die verzen nu rangschikken naar het behandelde onderwerp.
De gedachte is stellig niet onsympathiek. Er is echter een maar aan verbonden. De verwezenlijking van het idee is n.l. buitengewoon moeielijk. Men zie b.v. dit bundeltje. De onderwerpen waaromheen telkens eenige verzen zijn gegroepeerd heeten achtereenvolgens: ‘Stilte’, ‘Schemering’, ‘Avond’, ‘Winter’, ‘Zomer’, ‘Liefde’ en ‘Geloof’. Slaat men nu b.v. pag. 91 op dan vindt men daar als het eerste vers in de categorie ‘Geloof’ het gedicht ‘Avondvrede’ van Seerp Anema. Maar had dit nu niet onder de groep ‘Avond’ evengoed kunnen worden ‘opgeborgen’? Of een ander voorbeeld: ‘Sluimer’ van Perk (p. 37) dat nu ingedeeld is bij ‘Avond’ kan men het niet net zoo goed of misschien nog beter plaatsen in de serie verzen over ‘Stilte’?
Wat 'k zeggen wil is, dat het lang niet gemakkelijk is, op deze wijze bloemen-te-lezen.
En van deze kant bezien lijkt de opzet niet geheel geslaagd.
Er is echter nog iets anders.
Blijkbaar hebben de verzamelaars gemeend, zich in hun keuze te moeten beperken tot de moderne dichters. Modern dan, in zooverre, dat de verzen alle van na '80 zijn, doch de menschen van ‘Nieuwe Geluiden’ en ‘Erts’, om ze zoo met één naam te noemen, erbuiten bleven.
Het lijkt me nog al een beperking, waartegen niet geringe bezwaren zijn aan te voeren.
Om er één van te noemen: deze gedichten die nù zijn opgenomen zijn in veler handen, terwijl het groote getal bloemlezingen de rest voor hen deed.
Ten slotte is er tegen de keuze der gedichten van nog andere zijde bedenking in te brengen. Want de met verzen vertrouwde mist b.v. in de rubriek ‘Geloof’ maar al te zeer juist die gedichten die z.i. van geloof (in welken toonaard dan ook) het best, het innigst of het krachtigst getuigen. Om slechts wat te noemen: ‘Moritura te Salutat’ van Jacq. v.d. Waals en ‘Credo in Vitam eternam’ van Albertine Steenhoff Smulders. Het komt mij voor, dat deze verzameling beter, veel beter had kùnnen zijn. Ook bij gelijken omvang.
P.H.M.
| |
Het Kruis des Verlossers, door J.H. Gunning Jr., 6e dr. Uitg. J.M. Bredee, Rotterdam 1927.
Een geschrift ‘uit den eersten tijd zijner bekeering’ van den ouden Gunning, voor de zesde maal uitgegeven, thans met een woord vooraf van zijn zoon Dr. J.H. Gunning J. Hzn.
P.H.M.
| |
Leesboek voor de laagste klassen van het Christelijk Gymnasiaal-, Middelbaar-, Kweekschool- en Ulo onderwijs, door Dr. Ph.A. Lansberg, met medewerking van Dr. C. Tazelaar, verlucht door J.H. Isings Jr. (Uitg. J.B. Wolters, Groningen, Den Haag).
Volgens de redactioneele gewoonte, dat de redacteur die een boek héeft geschreven of in een uitgave eenig aandeel heeft gehad, dat boek zelf aankondigt, wijs ik op bovengenoemd leesboek voor het voortgezet onderwijs. Bij de verzameling der stof is getracht zulke lectuur te vinden, die, ondanks verscheidenheid van karakter, binnen de gevoelssfeer van 13 à 14 jarige jongens en meisjes blijft. Het proza, een twintigtal stukken, is meestendeels niet eer in bloemlezingen overgenomen en is gekozen uit zulke boeken, die, als geheel, zonder bezwaar aan de leerlingen onzer christelijke scholen in handen gegeven kunnen worden. Nieuw is de wijze van plaatsing en groepeering der poëzie. Niet, als gewoonlijk, zijn de gedichten tusschen de prozafragmenten verspreid opgenomen, maar afzonderlijk, naar hun inhoud gerubriceerd onder het opschrift: ‘Waar dichters van zingen’: Van hun dichterschap, van den huiskring, van allerlei ambachten, van de stilte, het voorjaar, den zomer, den herfst, sneeuw, regen en wind, van het geloof. Motto's en teekeningen van Isings trachten den jongen lezer te brengen tot de gedachten die de dichters hebben willen vertolken. Veelvuldige annotaties zijn aan den voet der bladzijden aangebracht, om het boek ook voor ‘eigen lectuur’ geschikt te doen zijn.
C. T
| |
| |
| |
Keurgedichten van Alice Nahon, met karakterschets van Dr. C. Tazelaar. Uitg. De Nederl. Boekhandel, Antwerpen, A.W. Sijthoff's. Uitg. Mij. Leiden.
Met eenzelfde inleiding als het vorige boek, kondig ik ook dezen bundel keurgedichten van Alice Nahon aan. De vrij hooge prijs van de bundels ‘Vondelingskens’ en ‘Op zachte vooizekens’ deed de uitgevers besluiten een twintigtal van de meest geroemde gedichtjes uit deze bundels in een goedkoop boekje samen te brengen. Enkele foto's van de dichteres werden daarbij afgedrukt en als inleiding het artikel, dat ik in den bundel Chr. Letterk. Studiën I plaatste over het werk van Alice Nahon.
C.T.
| |
De ongerepte heide, door Lode Baekelmans. P.N. v. Kampen en Zoon, Amsterdam.
Lode Baekelmans, die bij voorkeur zijn lezers rondleidt door de steegjes en langs de kaden van Antwerpens volkswijken, voert hen ditmaal ‘naar den buiten’, naar de heide, waar de stadsmenschen neerstrijken om van de natuur te genieten. Half-ernstig, half-ironisch teekent hij het leven van deze pseudo-buitenmenschen, bij wie liefde-tot-de-natuur in een zeer twijfelachtigen stand van evenwicht verkeert met het genot van bierdrinken en gramofoon-muziek. Veel gebeuren is er in het boekje niet; de beschrijving is hoofdzaak, al komen wel enkele typen, als de komische heremiet, naar voren. Wellicht heeft Baekelmans met dit boek niet meer bedoeld, dan een luchtige schets, zonder bepaalde strekking. Maar zijn humoristische natuur heeft het geheel toch overtogen met een zekere kleur van spot met ‘het buitentje spelen’. Meer dan één persoon, de rijk geworden Jood, Philemon en Baucis (de namen zeggen het reeds) is in ieder geval caricatuur van den buitenmensch.
C.T.
| |
Het Porselein van Oud Loosdrecht door J. Schipper Jr. Uitgeverij en drukkerij ‘Hilversum’ te Hilversum (z.j.)
Dit keurig uitgegeven boekje bevat een studie van de heer Schipper over Ds. Joannes de Mol en zijn fabriek in Oud-Loosdrecht, een opstel van Jhr. C.H.C.A. van Sypesteyn over het in de Mol's fabriek vervaardigde porselein, en een mapje met een 30-tal foto's van het mooie Loosdrechtsche porselein.
v. H.
| |
De toegepaste kunsten in Nederland. De grafische kunst in het praktische leven, door W.F. Gouwe met 61 Afb. Uitg. bij W.L. en J. Brusse's Uitgevers Mij. te Rotterdam 1926.
Een mooi nummer van deze interessante serie. Als we aan onze mooie boekwerken denken uit vroegere eeuwen, dan ergert ons wel eens de onverschilligheid, waarmee sommige moderne uitgevers hun uitgaven de wereld inzenden. De belangstelling voor het goed uitgevoerde boek is echter herleefd. Een sierliker letter, een betere bladvulling, met zorg gekozen papier maken vele uitgaven tot een mooi geheel. Ook de bandtekening, theater-, tentoonstellingsaffiches, etc. ondergingen een vernieuwing. Veel van het mooiste dat gebracht is, vinden we in dit boekje bijeen, samen met de klacht over nog heersende wanbegrippen en andere remmende faktoren.
v. H.
| |
Krijn Touw door G.K. de Wilde. Bootsma en Co. (J. van Bleek) 's Gravenhage (z.j.)
Een aardig jongensboek. De gedachte aan Paddeltje, de scheepsjongen van Bontekoe komt op bij 't lezen van dit verhaal. Als vertelkunst staat Krijn Touw daarbij wel wat achter; maar toch blijft na vergelijking nog een aardig boek over, waarbij voor ons Krijn Touw nog het voordeel heeft van een goed Christelik jongensboek te zijn.
v. H.
| |
| |
| |
Ontvangen: Tekst en Uitleg. Jeremia II door Dr. Th. L.W. van Ravesteijn. Uitg. J.B. Wolters. Groningen, Den Haag, 1927. v. H.
Lezen en Voordragen. Onder leiding van Arie Post. 1e jaargang (z.j.) Uitgeverij ‘Jachin’. Zwolle.
Dit is een tijdschrift met het doel lezen en voordragen te leren. Men kan zich afvragen of dat schriftelik gebeuren moet, maar ieder die het verenigingsleven kent van jongelingsverenigingen en dergelijke, weet hoe degelike leiding op dit gebied daar dikwijls ontbreekt. Daarom kan dit tijdschrift wel veel goeds doen. De heer Post heeft een rij goede medewerkers.
Er worden over het algemeen goede stukken gekozen. De aanwijzingen geven leiding voor een natuurlike, rustige voordracht.
Gewaardeerd moeten worden de korte artiekeltjes van onze vroegere mederedakteur P.J. Risseeuw, die iets over onze Chr. auteurs vertelt bij hun portret. Wat meer in het karakteriserende genre en wat minder in het bibliografiese ware misschien hier gewenst.
Het tijdschrift heeft een bescheiden doel, maar verricht zijn taak goed.
v. H.
| |
De lotgevallen van d'n ouweheer Dorus. Humoristische avonturen-roman van een tachtigjarigen tijdgenoot door M.J. Brusse. Rotterdam MCMXXVI W.L. & J. Brusse's Uitgevers Mij.
De lotgevallen van Dorus zijn zeer avontuurlijk en zeer humoristisch door Brusse opgeteekend, nadat Dorus op z'n ouwe-dag ze aan hem had verteld. De oude beproefde methode van Brusse komt vooral in dit boek weer zoo heerlijk naar voren. Hij is weer de reporter, de interviewer, die zoo eerlijk en objectief mogelijk weergeeft al de herinneringen van Dorus' leven. En als verklaring of toelichting wordt dit boek aanbevolen, omdat het leven, het bestaan van Dorus ‘leerzaam en troostrijk voor velen is, omdat er uit blijkt wat een mensch, als zijn kern maar goed is en sterk door wilskracht, vermag om zich uit de modder op te werken.’ Er is in dit levensboek van de ‘zwarte’ bladzijden wel geen enkel overgeslagen.
‘De ouwe heer Dorus stond boven 't leven, niet alleen, maar wat meer zegt: boven zijn eigen levensbestaan, dat hij volkomen objectief heeft willen overzien en waarmee hij allerminst geheimzinnig is geweest.’
Dat leven van Dorus... Wat een wonderbaarlijke reis. In bonte variatie van de eerste aanmonstering als jong matroosje tot de groote afmonstering, als ouweheer Dorus na 80 levensjaren moe de eindelijke haven in 't zicht heeft.
Toch heeft Brusse weer al deze avonturen aaneengekoppeld en opgesteld tot een prachtig geheel, waartoe hij alleen in staat is.
Een lang, heel lang en somber relaas van omzwervingen en ervaringen van een mensch buiten de maatschappij, en een vechten en worstelen van goede en kwade instincten. Het ruwe en ongewisse leven van den scheepsjongen en matroos, het zwalken op de onmetelijke zeeën en het zwabberen in de donkere achterbuurten van groote steden, dat is het lange leven van Dorus. Dat zijn de bonte lotgevallen die door Brusse, als schrijver van ‘Onder de Menschen’ met ongewone journalistieke vlotheid, ons in een buitengewone juistheid en openheid in dit werk aanbiedt. En daarom door Brusse, ook door ons, als leerzaam kunnen worden gekarakteriseerd.
v. D.
| |
Rembrandt's etsen door I. de Bruin. Amsterdam. P.N. v. Kampen & Zn.
Een deeltje van de serie: ‘Zilveren Verpoozingen.’ Na een goede inleiding: ‘Wat weet gij van Rembrandt's etsen?’ een populaire uiteenzetting over etsen, wat een ets is, de verschillende ‘staten’ van een ets enz., volgt een uittreksel uit een meer volledige catalogus van Rembrandts etsen. Dit uittreksel is overgenomen uit het handboek van A. Bartsch, in 1797 te Weenen verschenen en in 1880 herdrukt. Een aantal autotypieën maken het boekje wel aantrekkelijk.
v. D.
|
|