Opwaartsche Wegen. Jaargang 4
(1926-1927)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 391]
| |
Couperus' laatste werk.Louis Couperus. PROZA. Drie bundels Van Holkema en Warendorf, Amsterdam. Voor mij ligt Couperus' laatste werk, de drie delen ‘Proza’. Zowel door hun titel als door hun voorname band (blauw met goud) herinneren ze even aan de tien delen ‘Proza’ van Verwey. Wat de inhoud betreft, zijn ze elkaars antipoden. In het afgaan zijner dagen, toen hij al in de Steeg woonde, verzamelde Couperus in deze delen alles, wat hij aan kleinwerk in Groot Nederland, Haagsche Post, Vaderland en Telegraaf publiceerde. De verzameling begint in 1923, 't laatste stuk ‘Imperia’, een fantasie van de strijd der helbewoners tegen de aartsengel Michaël, breekt plotseling af met de woorden: Dit fragment is nooit voleindigd. Hier maakte de dood een einde aan deze vruchtbare schrijversloopbaan. Het is zo wel een bonte verzameling geworden. Korte verhalen, reisherinneringen, opmerkingen zonder waarde, intieme impressies, kunstbeschouwingen en historiese studies (voorstudies voor z'n historiese romans) wisselen elkaar af. Een nieuwe kijk op Couperus' persoonlikheid geven deze bundels niet. Couperus is tot aan zijn dood toe dezelfde gebleven. Wel zijn we door deze boeken in staat, zijn persoon rijker te illustréren. Couperus' persoonlikheid spreekt duidelik uit ieder van zijn romans. Maar beter nog, directer, uit z'n artikels. Hij houdt ervan, om over zichzelf te spreken, hij doet dit met een gemakkelike behaaglikheid, die vaak voor een ogenblik boeien kan, maar op de duur grenzeloos verveelt. Had hij daarom zulk een succes als Haagsche Post-medewerker? En zo streepte ik telkens 'n gezegde aan, 'n enkel zinnetje soms, dat het beeld, dat ik me van Couperus' persoonlikheid had gevormd, volkomener maakte, rijker. Wat men dan vooral gaat begrijpen, dat is, dat er achter die behaaglikheid en gemakkelikheid van Couperus een moeizame studie steekt. De komma's en de komma-punten heeft hij van z'n schrijverscarrière nog 't meest leren beminnen, zegt hij ergens. En elders weer spreekt hij van 't cizeleren van 'n epigram voor de Haagsche Post. Verbeeld u, zo'n epigram, dat je vluchtig doorkijkt, dat niets anders lijkt, dan zo maar 'n inval, 'n moeizaam en geduldig stuk werk, 'n cizeleerarbeid! Maar dezelfde tendens, die we hier in zijn schrijftrant vinden, is er ook in zijn manier van leven. Couperus leeft uit 'n illuzie. ‘Illuzie is eigenlijk alles,’ en verderop nog eens: ‘Ik wil in mijn illuzie gelukkig zijn.’ Maar deze ontvluchting naar 'n romanties schijnleven gaat 'm niet igemakkelk af. 't Blijft ook hier 'n moeizame studie. Couperus tracht 't leven door te wandelen in 'n nonchalante achteloosheid, maar die nonchalance is volkomen bestudeerd. 't Wordt een bewust ontwijken van het werkelike leven, comedie spelen. Couperus' romantiese neigingen vonden ten dele bevrediging in de romantiese natuur van Gelderland. Dáár, in de Steeg, waar hij zijn villa bewoonde, die hij | |
[pagina 392]
| |
van de Haagsche-Postlezers had cadeau gekregen (‘stulp’ noemde Couperus het, al is het een aardig landhuisje), trachtte hij ‘in de laatste jaren wat gelukkig te zijn.’ De inwoners van het dorp begonnen reeds legenden te weven om de beroemde schrijver, de jeugdig en mondain geklede meneer, die in ‘'t huisje van Couperus’ woonde. Hij had 'n mooie hond, werkelik 'n pracht van een beest. Jammer, dat ie z'n oren hangen liet, zonde dat ie zo verwend werd, iedere dag zelfs 'n geklopt eitje kreeg! Maar wat wisten deze mensen van Couperus' gedachtenleven af? Dat hij nu juist Brinio zo mocht, omdat zijn hangende oren ‘zoo charmant zijn mooien aristocratischen kop encadreerden.’ Dat hij 't zo moeilik had, nu hij niet meer in Den Haag kon gaan winkelen, waar iedereen hem en z'n smaak kende, maar in 't onbekende Arnhem! Zo had zelfs Couperus' illuzieleven zijn bepaalde lasten. In de twede bundel is 'n artikel: ‘Met Louis Couperus in London Season.’ Het is interessant naar twee zijden. In de eerste plaats om 't Londense leven uit de drukke tijd te leren kennen (verschillende autoriteiten komen in dit stuk voor onder zeer doorzichtige schuilnaam), maar dan ook, omdat 't licht werpt op Couperus' verrassende populariteit in Engeland. Slechts 'n enkele moderne Hollandse schrijver is in Engeland bekend. 't Hangt er maar van af - of hij een vertaler vindt. Van persoonlike relaties. Van Eeden is indertijd vertaald, die had in Engeland een kring van vrienden en vereerders. Niet enkel ‘De kleine Johannes’; ook 'n boek als ‘Van de koele meren des doods’ is indertijd in Engeland gepubliceerd als ‘Depths of deliverance.’ Maar van Eeden's populariteit ging niet diep, en duurde niet lang. Zijn boeken duiken nu hoogstens nog eens een keer voor u op in 'n twedehandsboekwinkel. Van de actuéle boekemarkt zijn ze reeds lang afgevoerd. Couperus dankt z'n populariteit voor een groot deel aan zijn vriend Teixeira de Mattos. Die vertaalde zijn romans, die introduceerde hem in de kringen, waar Couperus als ‘season-lion’ te fungéren had. Natuurlik is dat niet alles. Couperus heeft iets in z'n boeken, dat de Engelsman pakt. Is het z'n bestudeerde flegma of z'n internationale allure? Daardoor gaat zijn populariteit zeker dieper dan die van van Eeden. Maar moet die daarom zo groot zijn, dat boek aan boek van hem vertaald wordt, niet enkel door z'n vriend, maar òòk door betaalde krachten?Ga naar voetnoot1) Couperus' eigen reisherinneringen helpen ons hier aan een vollediger verklaring. Tenslotte de slotsom, waartoe Couperus aan 't eind van z'n schrijversloopbaan komt: ‘Van àl ons beminnen en werken, van àl ons innigste leven, van àl ons dichter- en schrijversleven houden wij niet meer over dan.... eenige boeken, die niet meer van ons zijn....’ J.H. |
|