in een hut tussen de poelen en heiden. Nu bij 't herlezen viel 't werkje ons wat tegen, vielen de gebreken ons meer in 't oog, 't onwaarschijnlike van 't geval drong zich aan ons op, hoewel de beschrijving van de natuur in deze water- en landwoestenij ook nu nog treft. De beide andere novellen ‘Jelmers jonge libben’ en ‘De Jongste’ vertonen in opzet grote overeenkomst met de eerste. Alle drie zijn vol van de heerlikheid van 't leven op 't vrije veld en doen ons genieten van de grote rust van de boer. Alle drie behandelen de ontwikkeling van de jongen tot de eerste, echte liefde. Baersma heeft in deze jongens schetsen zijn eigen jongelings dromen verteld. Dit verklaart ons ook de grote overeenkomst, die we ondanks de kleine verschillen, aantreffen. Meer had de schrijver niet ervaren, meer gaf hij niet. - Deze jongens zijn wat anders dan de andere, zij mijden 't al te drukke van de jeugd, zij beminnen de zonsondergangen en mogen graag staren in de verte, zonder evenwel hun leven te vermijmeren, want alle drie worden fikse boeren. Idealisties zijn ze: ‘for hjar laei de moaite fen it libben yn 'e fierte; dêrre, hwer 't loft en ierde bij elkoar komme, hwer 't jouns de loft sa sêft en heimich ljocht is. Dêrre woene hja beide hinne; net ien fen beiden ealge (vermoedde), det men der nea komme kin, det de kimen altijd like fier bliuwe.’
Van de drie novellen bevalt ons 't beste ‘Jelmers jonges libben’, 't minst ‘De Jongste’, hoewel ook hier enkele mooie gedeelten zijn aan te wijzen b.v. de droefheid van de jongste bij 't verlies van vader.
Een viertal schetsen volgen nog - ook in dezelfde klare, eenvoudige taal, die rustig is als de grote, boereplaats op een zonnige Zondagmiddag.
Het werk opent met een mooi portret van de auteur en sluit met 'n foto van de grafsteen, die door verwanten en vrienden op zijn graf opgericht is.
In het Kerstnummer van het tijdschrift: ‘“Sljucht en Rjucht” staat een intervieuw met Fedde Schurer’, de dichter van de ‘Fersen’. Hier lezen we van de invloed van de jongfriese beweging op deze jonge man.... Door 't lezen van de brochure ‘Fryslân en de Wrâld’ (zie ons artikel in O.W. 1925) kwam hij er toe lid van de Mienskip te worden. Kort bleef hij er, want door de frontverandering verliet deze schrijver, een christelijk onderwijzer, de vereniging en sloot zich aan bij 't kristlik Selskip. In 1924 richtte hij de ‘Upstalbeam’ op, een vereniging die jonge Friezen van allerlei levensbeginsel verenigt voor de nationale strijd.
Dat deze dichter een vurig taalstrijder is met een grote liefde voor Friesland blijkt uit 't slot van zijn dichtbundel waar hij de noodklok luidt voor 't bedreigde volk: