Opwaartsche Wegen. Jaargang 4(1926-1927)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 209] [p. 209] Ik ben een zeiler.... door A. Wapenaar. Ik ben een zeiler op Uw matelooze zeeën, Die aan Uw verre, veil'ge kusten rustloos slaan; Al lokken allerzijds mij vele vreemde reeën, Gij hebt mijn koers bepaald: 't gaat op Uw haven aan. Ik ben een zeiler op de zee van Uw genade; Gij hebt mij ingescheept; Gij blijft altoos mijn doel. Gij zijt het vast kompas, waarmee ik ga te rade, Gij zijt de milde wind, die 'k in mijn zeilen voel. Al sta ik zelf aan 't stuur, ik weet U aan mijn zijde; Gij vormt mij tot Uw knecht, die op Uw wenken let. En werpt G' Uw stormwind los, 'k vertrouw op Uw geleide: Geen stormvlaag overstemt voor U ooit mijn gebed! Bij wijlen mag 'k mijn schip in Uwe stilte sturen, Waar ik mij zelf zoo gansch en al in U verlies, Dat 'k slechts dit ééne smeek: Heer, mocht dit heil toch duren! Niets, niets meer buiten U dat ik nu nog verkies! Maar dan doet weer Uw wind mijn zeilen zachtkens zwellen, En 'k schik mij, dienstbereid, weer naar Uw wenk en wil; De reis kort al meer op; de vaart gaat zich versnellen: Wat G' ook beveelt, o Heer, dat ik 't niet dwaas bedill'! Loopt straks de reis ten eind en nader ik de stranden, Waar, dreigement des doods, Uw zwaarste zeeën staan, Neem, trouwe Loods, mij 't stuur dan uit de zwakke handen, En doe mij, stil-verrukt, Uw haven binnengaan! Vorige Volgende