| |
| |
| |
Boekbespreking.
Langs den Weg, door Frederik van Eeden. J.J. Romen, Roermond, 1925.
Dr. Van Eeden heeft een goed werk gedaan, de opstellen in dit boek te bundelen. ‘“Langs den Weg”, dat wil zeggen, aan den kant van mijn weg, waarop ik gestadig ben voortgeschreeden, zonder daarom blind te zijn voor het schoone en merkwaardige, dat zich nu en dan langs dien weg heeft voorgedaan, op mijn tocht naar het Groote Licht.’
Wel zou tegen de samenstelling een bezwaar kunnen worden ingebracht. De opstellen, ons hier geboden, werden geschreven in een tijd, toen hun auteur er nog niet aan dacht, Roomsch te worden en zijn gedachtengang ook nog alles behalve Roomsch was: in de jaren 1915 en '16. Hoeveel verschillende, ongelijksoortige onderwerpen ze mogen behandelen, hierin komen ze overeen, dat ze alle geschreven zijn vanuit ongeveer denzelfden gezichtshoek, met een scherpcritische aanvoeling der dingen. T.o.z. van 't Christendom, althans zooals het in geïnstitueerde vormen aan hem zich voordeed, was hij toen nog min of meer antipathiek gezind. Dit blijkt ook uit verschillende der thans bijeengebrachte studies, voor de eerste maal gepubliceerd in het weekblad De Amsterdammer, waarvan Van Eeden sinds 1915 mede-redacteur was, en waarvoor hij altijd erg veel gevoeld heeft. Het doet wel wat vreemd aan, dat aan deze essays uit '15 en '16 nu toegevoegd is, de rede die Van Eeden gehouden heeft over zijn ‘Oovergang tot de Kerk’, 22 Maart '23 te Amsterdam. Beter zou 't o.i. dan ook geweest zijn twee bundels uit te geven: één als vervolg op de zes reeksen Studies, waarin de dichter zijn essayistischen arbeid verzameld had en één die de verspreide opstellen bracht van vlak vóór zijn bekeering tot nu, van welke er zijn, die zeker herdrukt zullen moeten worden. Overigens zijn de artt. uit Langs den Weg (een paar, z.a. Dansen in de oopen lucht, Eindelijk een!, De schrijver van ‘J'accuse’, uitgezonderd) de moeite van herdruk zeer zeker waard. Hoewel - hierbij moet ik toch nog een aanteekening maken, die hier gevoegelijk een plaats kan vinden.
Het is merkwaardig, dat 't aantal essays over literaire onderwerpen bij Van Eeden zoo klein is. Zonderen we de beschouwingen over Verwey, H. Roland Holst en Israël de Haan uit, dan blijven als letterkundige studie slechts vijf artikelen, dat is ongeveer het achtste van 't heele werk.
Terwijl Kloos, Verwey en Van Deyssel zich in 't bizonder toelegden op de literaire kritiek en in hun verzamelde opstellen waardevolle standaardwerken gaven voor wie nader studie maken wil van onze dichters en hun kunst richtte de belangstelling van Frederik van Eeden zich bij voorkeur op andere onderwerpen. Ik betreur dit ten zeerste. Omdat over 't algemeen Van Eeden's literaire opstellen meer instructieve en objectieve waarde hebben dan zijn studies over b.v. politieke en sociale onderwerpen. Zoo zegt hij in zijn Inleiding tot Langs den Weg: ‘De goedgunstige leezer wordt er daarbij aan herinnerd, dat deeze geschriften zich oover veel jaren uitstrekken, en dat ze ook beoordeeld moeten worden “d'après leur date”.... Waar de leezer teegenstrijdigheid meent te zien, zoo raad ik hem zich te houden aan het laatste geschrift, en de Waarheid der Kerk, die ik erken’. Waar Van Eeden zélf hier de uitgave eenigszins poogt te verdedigen (wat overigens voor niet-Katholieke lezers overbodig is), maar andererzijds toch speelruimte laat voor allerlei zakelijke critiek, daar meenen we gerust te mogen zeggen, dat de schrijver tal van dingen bij nader onderscheiding niet meer zal willen verdedigen. Van Katholieke zijde werd dan ook terecht opgemerkt, dat ‘slechts voor meer ontwikkelden die opstellen aangenaam
| |
| |
en nuttig (kunnen) zijn, en dan nog niet zoozeer om hen zelf als om Van Eeden, den schrijver, die door al die ervaringen is heengegaan.’
Maar.... als een kunstenaar, gelijk Van Eeden, met zoo bizonder fijn gevoel en vermogen zich aan de zielsbewegingen van andere kunstenaars te assimileeren, zich aandachtig te luisteren zet naar wat deze zingen, dan krijgt zijn oordeel normatieve waarde. Zijn kritiek, ook al zijn we 't er niet mee eens, maakt voor ons 't verstaan van hun kunst makkelijker. Van Eeden bezit groote kennis van literatuur en kunst en een scherp inzicht in de dingen, dat hem mogelijk maakt het wezen der zaak in zijn kern te treffen. Wie herinnert zich niet zijn schier klassiek opstel over Douwes Dekker?
Of de aparte plaats, die Van Eeden ingenomen heeft temidden van zijn mede-kunstenaars, zijn strijd met Kloos, Van Deyssel enz. er schuld aan heeft gehad, dat hij meer bedacht was en moest zijn op handhaving van zijn eigen kunst, dan op kritiseeren die van anderen? -
Uit den aard der zaak zal het laatste stuk, waarin de auteur handelt over zijn Katholiek-worden de meeste belangstelling trekken. Het stuk draagt een eenigszins apologetisch karakter. Van dien kant bezien is 't een bewijs voor 't feit, dat hij steeds meer Katholiek geworden is. In de boeken van Het roode Lampjè, die Van Eeden begon te schrijven toen hij eenigen tijd in een klooster vertoefde, had hij gepoogd zich in de sfeer der apostolische belijdenis in te leven en tot haar essentie door te dringen. Hij kwam echter tot de slotsom, dat op vele punten de dogmatische vastlegging van den geloofsinhoud signifische vertaling behoefde, om den mensch waarachtig heil te kunnen bieden, ja, dat er zoo waar in 't Credo een enkele fout was ingeslopen. Nu geeft de dichter toe, dat de fout niet in 't Credo, maar bij hem was, en een benaderen van 't hart der religie door middel van den moeizamen arbeid van een critisch verstandelijke redeneering tot mislukking gedoemd is. ‘Natuurlijk zijn Goddelijke woorden iets anders dan menschelijke woorden, en het Woord, waarvan Johannes spreekt, en dat, wat door den Heiland duurzamer wordt genoemd dan aarde en heemel - is iets anders dan onze menschelijke voorbijgaande taal’. Na de bepaling van dit fundamenteel Christelijk standpunt voert Van Eeden een pleidooi voor 't kerkelijk leergezag, de pilaar en vastigheid van het Katholicisme, en bespreekt vanuit den gedachtengang van den ‘eerlijken en ernstigen Protestant’ de scheidsmuren, die hem van de H. Kerk terug houden: de Maria-cultus, de heiligenvereering, de gebreken van kerk en priester, het wonder en en 't conservatisme der Kerk. De schrijver heeft misschien wel de belangrijkste vergeten, n.l. de H. Eucharistie, die van 't Katholiek geloof de ziel en 't merg is en de zetel van zijn kracht, maar voor den Protestant een vergrijp aan de Transcendentie: ‘God op de tong’. Van Eeden zal natuurlijk een
tegenstander niet makkelijk overtuigen, maar toch komt men, al lezende, ongemerkt onder de bekoring van zijn eenvoudig en openhartig getuigenis, waardoorheen warmt de gloed der bezieling. Hier is geen bespiegeling of dor betoog, geen getheoretiseer of Träumerei maar een klare zegging met welluidende stem: ik geloof. En al is dit geloof niet 't onze, de protestantsche Christen is ruim van hart, om in de belijdenis van anderen de echtheid naar waarde te schatten.
Van Eeden's stem had ik na zijn bekeering nog niet zoo vol en beslist gehoord. En daarom spijt 't me te meer, dat ik één ernstige bedenking tegen hem inbrengen moet, n.l. dat hij zich bij de kracht van zijn apologie eenige keeren in zwakheid heeft laten gaan, om zijn ‘heftige antipathie teegen het Calvinisme’ met nadruk uit te spreken. Hij herinnert aan verschillende bekende pamfletteerende creatie's (noemde Brom Van Eeden niet een domineesbeul?), en besluit dan: ‘Ik stond nooit vijandig teegen het Christendom, maar wel teegen een afdwaling ervan, het Calvinisme, dat mij, als dichter, ergerde door starre nuchterheid, gemis aan schoonheid en poëzie’. Ik hoop echter op den tijd, dat de schrijver zal inzien, dat hij met dit oordeel de grenzen van zijn kennis van 't Calvinisme heeft overschreden en vooral, dat de overtuiging waarmee men een geloof omhelst niet behoeft te worden geaccentueerd door 't toonen van antipathie tegenover andersdenkenden. -
De verschijning van Langs den Weg, zoo meenen we ten slotte ons oordeel te mogen samenvatten is een dankbare vermelding waard. Dit boek doet ons weer iets beter verstaan den strijd en de zielsontwikkeling van een ernstig zoeker, die belijdt, gevonden te hebben.
M.J. Leendertse
| |
| |
| |
Uitgaven van ‘Geloof en Vrijheid.’ le Pijnackerstraat 152, Rotterdam.
‘Geloof en Vrijheid’ is de naam van een Rotterdamsche Christelijke Mannenvereeniging. Deze vereeniging acht onder meer tot haar werkzaamheden te behooren het uitgeven van geschriften, veelal in brochure-vorm, waarin sociale vragen worden behandeld en besproken van positief Christelijk standpunt. Maar behalve deze vlugschriften die, verzameld in een ‘Maatschappelijk pakket’ vragen beantwoorden als ‘Waarom en hoe wij het wettig gezag steunen’, ‘Is het den Christen geoorlooft de wapens te dragen’, ‘Kan een Christen Socialist zijn’ enz. zijn weer een serie andere brochures, met anti-Roomsche inhoud, ondergebracht in een ‘Protestantsch pakket’. ‘Geloof en Vrijheid’ n.l. ziet Rome als een groot gevaar voor het Nederlandsche volk en meent krachtig te moeten ageeren tegen de actie der Roomsche kerk. Zoo zijn de titels van een paar boekjes uit laatstgenoemd pakket b.v.: ‘De onwaarachtigheid der Roomsche actie’ (Dr. Krop) ‘De Paapsche Mis’ (Dr. J. Severijn) ‘Weg met de Priesters’ (Dr. G.A. v.d. Brugghen) ‘Waarom niet naar het klooster’ (Dr. J.R. Callenbach) enz. enz.
Wij kunnen er niet aan denken de ongeveer 70 dikkere en dunnere boekjes ook maar vluchtig te bespreken, doch dat is ook niet wat de uitgevers van ons verlangen. Wat zij wèl verlangden en ik ben blij hun daarin niet te leur behoeven te stellen, is een hartelijke aanbeveling van hun uitgaven.
Natuurlijk spreekt het vanzelf, dat we het lang niet met alles kunnen eens zijn wat in deze stapel lectuur wordt beweerd! Als er iemand overtuigd is van de noodzakelijkheid eener principieele actie van de Protestantsche Christenen tegen de bekeeringspogingen van Rome dan is het wel de schrijver dezer recensie, maar dat neemt niet weg, dat hij die actie zooals ze tot uiting komt in enkele der hier aangekondigde brochures liever anders gevoerd zag. Dit is echter een persoonlijke gedachte en daarom wijzen we liever op de ook in ons oog uitstekende boekjes, onder welke we dan in de eerste plaats (uit het Protestantsch pakket) noemen: ‘Wat zegt Christus’ (Dr. Krop) en ‘Het tijdelijk gezantschap bij den Paus’ (Dr. Callenbach e.a.) Uitstekend ook vinden we de brochure met den titel: ‘Waarom niet naar het klooster’ (Dr. Callenbach). Wat heftig echter achten wij b.v. ‘Protestanten vereenigt U’ (Dr. P.J. Kromsigt).
Het maatschappelijk pakket bevat, naast enkele predikatiën van Dr. F.J. Krop o.a. de brochures ‘Maatschappelijke opvoeding’ (Prof. Casimir) ‘Wij en onze kinderen’ (Joh. Breevoort), ‘Ouders en kinderen’ (Kreiken) ‘Socialisme en Chr. Religie (Wisse) ‘Overheid en Dienstplicht’ en vele anderen, te veel om op te noemen. Ge ziet het aan de namen der auteurs, die we er hier bij plaatsen, dat zij menschen zijn, die iets te zeggen hebben en weten wat ze zeggen.
Behalve de genoemde en niet genoemde boekjes die zooals we zeiden in twee pakketten verkrijgbaar zijn, heeft ‘Geloof en Vrijheid’ ook een paar boeken uitgegeven van den gewezen Pater Chiniquy, een Amerikaansch priester. Van hem verscheen: ‘Vijftig jaar in de kerk van Rome’, ‘De afgoderij van het Pausdom’ en (vroeger) ‘De Priester, de vrouw en de biechtstoel’. Ook de lezing van deze werken bevelen wij gaarne van harte aan.
Het streven van ‘Geloof en Vrijheid’ verdient zeer stellig toejuiching en wij raden belangstellenden dan ook aan eens een proefpakket bij de uitgevers aan te vragen.
P.H.M.
| |
Het Zoontje van den Directeur, door J. Treffers. Amersfoort, Valkhoff & Co. z.j.
De avonturen en het leven van H.B.S.-ers leveren steeds stof voor jolige jongens-boeken. Na de serie van de Vletter kwam de heer Treffers met ‘Een H.B.S.-film’ en nu met deze lotgevallen van ‘Het Zoontje van den Directeur’. Frank Gevers ziet zich keer op keer voor het moeielijk vraagstuk gesteld hoe zijn gedragslijn te bepalen. Papa en de leeraren eischen dat hij een model leerling zijn zal en de klassegenooten verdenken hem vaak van verklikken en flikflooien. Dat het directeurszoontje noch 't een noch 't ander doet bewijzen de geschiedenis van het groenteblik met kikkers en padden, dat de leerares in Nat. Hist. thuiskrijgt, en 't avontuur van het opstel
| |
| |
over van Houten's Cacao, door Frank geschreven als parodie op den naam van den Nederlandschen leeraar v. Houten.
Het Zwarte Schaap ontbreekt in dit verhaal evenmin als in zoovele andere jongensboeken. Ditmaal is het zekere Guus, die lange magere jongen met groene valsche oogen, een slungel, die allerlei laffe grappen op touw zet, maar tracht te zorgen dat men hem nooit als dader kan aanwijzen. Dat, en hoe Guus niet het zwarte schaap blijft is goed gezien en geteekend door den vlotten verteller. Bij een verjaardag wordt natuurlijk een boek cadeau gedaan over draadlooze telegrafie. Z'n tijd ten achter is in dit opzicht het aardige aanbevelenswaardige boek allerminst.
Zinnetjes als: ‘Val dood dacht Frank maar hij zei niets’ hoe sporadisch ze ook voorkomen zie ik echter liever niet.
P.H.M.
| |
De Halfbroeders, door W. Schippers. Uitg. J.N. Voorhoeve, den Haag. Voor de Leemven. door C.Z.J. Schaum.
Deze beide verhalen zijn als ‘premie’ verschenen bij de bekende Geïll. Chr. Scheurkalender die de firma Voorhoeve jaar op jaar zijn steeds zeer talrijke vrienden toezendt. Het is wel niet mijn taak om de scheurkalender van dit jaar, die bij deze boekjes behoort aan te kondigen, maar ik kan toch de opmerking niet achterwege laten, dat de bovengenoemde premieverhalen, het in vele opzichten winnen van de vaak al te fantastische bekeeringsgeschiedenissen, waarmede de heer Voorhoeve de achterzijde der scheurkalenderblaadjes van de vorige jaren voor een deel heeft gevuld. Hetis heusch vaak àl te erg. Wat echter de ‘premie’ van dit jaar betreft: de verhalen zijn heel aardig, beide geschiedenissen zijn vlot verteld, niet al te onwaarschijnlijk of te gezocht. In Schippers ontmoeten we een oude bekende. Reeds jaren heeft hij ‘premies’ geleverd bij de Scheurkalender. Er zijn er misschien onder zijn talrijke, lezers die zeggen, dat hij in al zijn verhalen 't zelfde geeft en die lezers zullen dan als ze van de moordaanslag op den beeldhouwer in Parijs lezen, denken: ‘waar bleef “het mes” zoolang’, maar dat neemt niet weg, dat De Halfbroeders een aardig verhaal is. Jammer dat Schippers ons telkens meent te moeten herinneren, dat Tonnie en Flip heusch halfbroeders zijn.
‘Voor de Leeuwen’ is - de titelplaat zegt het U dadelijk - een vertelling uit den tijd der eerste Christengemeenten. Ik vind, dat Schaum wel een beetje heel erg vlug dien Romein Rufus sympathie laat krijgen voor 't Christendom. Voor 't overige heeft de schrijver van de gebeurtenissen uit de tijd, dat Vespasianus regeerde handig gebruik gemaakt door U te verhalen van 't beleg en de verovering van Jeruzalem, de verwoesting van Herculanum en Pompeii enz. Aan 't slot beschrijft hij de marteldood van Ignatius van Antiochië.
De uitgave der beide boeken is degelijk. Ditmaal zijn ze alleen gebonden verkrijgbaar gesteld en dat wel in stevige bandjes met vrij goede omslagteekening.
P.H.M.
| |
De Bloeiende Bongerd. Bloemlezing door W.C. Wittop Koning-Rengers Hora Siccama en Herman Poort. Tweede deel. Derde druk. U.M.J.B. Wolters. Groningen, Den Haag 1925.
Deze derde druk verschilt aanmerkelik van de tweede en eerste. Dit tweede deel bevatte vroeger namelik een histories opgezette bloemlezing. Nu, in de derde druk, is de bedoeling ongeveer als die van het eerste deel, d.w.z. het begrijpen en waarderen van literaire kunst, terwijl de verzamelaars zich hebben beperkt tot de lieteratuur na '80. Ook de na-oorlogse poëzie heeft een ruime plaats. Een twaalftal mooi-uitgevoerde portretten vult de tekst aan.
v. H.
| |
Nederlandsch Leesboek, door G. Bolkestein, M.A.P.C. Poelhekke en Dr. J. Prinsen J. Lzn. Eerste deel. Vierde druk. U.M.J.B. Wolters, Groningen, Den Haag, 1925.
Deze herdruk bleef ongeveer gelijk aan de vorige.
v. H.
| |
| |
| |
Levensmoed (Fortitude). Roman van Hugh Walpole, vertaald door mevrouw G. van Uildriks, uitgegeven bij J. Philip Kruseman.
Op het minst belangrijke, namelijk het ‘zuiver literaire’ deel van deze roman is nogal wat aan te merken. Dit toont wel zeer duidelijk de invloed van groote voorgangers en leermeesters. Men vindt er van alles in terug: Dostojewsky zoowel als Dickens. 's Schrijvers hang naar het melodramatische is niet onbedenkelijk, en zijn symboliek is, als veel wat onder die naam doorgaat, boerenbedrag. Het autobiografische element, in het relaas der lotgevallen van de eerste romans die Peter Westcott, de hoofdpersoon, de wereld instuurt, wat al te opzettelijk. Maar daarmee is ook al het kwaads, dat van deze roman gezegd kan worden, uitgeput.
Daartegenover staan zulke goede hoedanigheden als de boeiende verhaaltrant en de juiste en diep-gaande karakterstudie van verscheidene hoofdfiguren in het boek: de oppervlakkige, kinderlijke en zelfzuchtige Clare - een niet nieuwe creatie overigens - de trouwe Bobby en de karikaturaal aangezette figuur van mevrouw Rossiter. Stephen Brant wekt, evenals Cards, herinneringen aan Dickens. Als om de kritiek het gras voor de voeten weg te maaien, zegt de schrijver zelf, wanneer Peter Cards voor het eerst ontmoet: ‘in gedachten had Peter hem al Sheerforth gedoopt.’ De sadistische vader is niet zonder aarzelende schroom voor het ziekelijke door de auteur benaderd. Doch weinig lezers zouden wenschen, meer van deze weerzinwekkende figuur te zien of te hooren. De milieu-schildering van de kostschool en vooral van het pension in Bloomsbury is uitstekend, en Cornwall en Londen worden knap als achtergronden benut.
Maar wat aan het boek zijn groote beteekenis geeft is de begrijpende en mee-voelende visie op de held. Diens schijnbaar eenvoudige, doch in werkelijkheid zeer gecompliceerde psyche is met feillooze vaardigheid onder het ontleedmes genomen. Gelukkig is de schrijver meer dan een bekwaam anatoom. Zijn kijk op Peter Westcott getuigt niet alleen van scherpe opmerking, maar van een diepe deernis met de rampspoedigheden van het menschdom en een op vaste overtuiging gegronde vergevensgezindheid voor diens falen. Uit persoonlijke sympathie van de auteur voor zijn held kan deze houding niet worden verklaard, want men vindt die terug in de behandeling der alles behalve sympathieke figuur van Clare. Het komt hierop neer, dat de schrijver ethisch boven zijn stof staat.
De vertaling is over het geheel vlot, vooral in de dialoog, al heeft de vertaalster er met het Hollandsche equivalent nogal eens naast gegrepen.
J. Kooistra.
| |
Religieus-socialistische Gedachten, in verband met Heyermans' Allerzielen, door D. Bakker. N.V. Uitgevers-Mij. ‘Ontwikkeling’, Amsterdam '25.
Ds. Bakker, Hervormd predikant te Veendam, preekte kort na 't overlijden van Heyermans over ‘De heidense daad van een priester’, d.w.z. over ‘Allerzielen’, dat in die dagen juist te Veendam gespeeld werd. ‘Het Volk’ gaf er een verslagje van, en de afdelingen Groningen en Den Haag van het Religieus Socialisties Verbond nodigden ds. Bakker uit voor een lezing over datzelfde stuk. Deze lezing verscheen nu bij ‘Ontwikkeling’ in druk.
Ik kan er niet aan denken, om met ds. Bakker over ‘Allerzielen’ in polemiek te treden. Daarvoor is 't boekje nog te veel ‘preek’ en te weinig ‘betoog’. Tegen sentiment laat zich nu eenmaal niet argumenteren.
Ik geef dus enkel mijn bedenkingen. Een preek over een onderwerp als dit, zelfs al wordt het zoals hier, gedekt door een tekst, zou me nooit geheel voldoen, omdat daarin toch 't stuk hoofdzaak en de tekst slechts aanleiding is. Vooral zou me een preek over ‘Allerzielen’ hinderen, omdat de groffe en theatrale opzet van 't stuk me bij de waardering van de daarin verkondigde waarheden in de weg zou staan. Terwijl tenslotte ‘de kruisbanier tot in God's handen dragen’ toch nog maar afschaduwing (en géén gelijkheid) is van Christus' kruislijden.
Maar, met al deze bedenkingen, las ik toch ds. Bakker's preek met instemming - zelfs met stichting.
J.H.
|
|