Opwaartsche Wegen. Jaargang 4(1926-1927)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] [Opwaartsche Wegen 1926] Maart door J.H. de Groot. De wind is nog wel vinnig koud, Hij blaast en giert en fluit, En jaagt soms in een booze bui Den hagel voor zich uit. Dat 't klitst en kletst en klettertikt, En hoe j' ook draait, de deugniet mikt De korrels in je snuit. En toch, en toch, je weet niet of En hoe en waar het komt. Maar dr' is iets in dien dollen baas Z'n hollen waai z'n bolleblaas Dat zachter bromt. Nauw zendt de zon d'r jonge gloed De natte straten door. Of plots daar pletst de regen neer Zoo vlak het windje voor. Hij zingt met bulderbaas een lied Van pijpesteel lawaai muziek In kletsend, klatsend koor. En toch en toch, je weet niet of En hoe en waar het komt, Maar d'r is iets in dat boos lawijt Dat fluistert van een milder tijd: De lente komt. Ik mag jou wel, jou wildebras, Je bent net als m'n hart. Dat robbedoest, en ligt zoo vaak In raadselen verward. Daar jaagt ook wel een wilde wind Den hagel voor zich uit. Of schijnt een lentezonnetje M'n zieleruitjes uit. M'n hart is ook wel eens onwaar; Net als jouw Maartsche gril. 't Is zon en hagel door elkaar En 't weet niet wat het wil. Vorige Volgende