| |
| |
| |
Boekbespreking.
Visioen door Wilma. Uitgeversmaatschappij Holland, Amsterdam 1925.
Natuurgevoel is in Wilmas werk overal een integreerend deel van de totale gevoelssfeer. Zon en lucht en wind, bloemen en boomen staan overal in nauwe relatie met de menschelijke ziel. Haar natuurbeschrijving wordt daardoor iets meer, dan alleen de uitdrukking van een physiek behagen in kleur en klank en geur; en dat ‘iets meer’ ligt in het geheimzinnig contact, dat de mystiek gestemde ziel met de natuur heeft, - waardoor zij op onverklaarde wijze de uitstraling der dingen opvangt en herkent en aldus vanuit de natuur een Goddelijke openbaring ontvangt. ‘Als de ziele luistert, spreekt het al een taal, dat leeft,’ zeide Gezelle daarvan. Door zulk een aanraking met de natuur wordt het innerlijk leven verruimd en verdiept en ervaart het oogenblikken van kostbare harmonie, van die rust waarnaar het onrustig menschenhart altijd zoekende is.
Ook in het kleine, simpele verhaal ‘Visioen’ omsluit een alzijdige natuurvisie het menschelijk gebeuren. Wilma's reis naar en door Zuid-Afrika vervulde haar fantasie met een rijkdom van nieuwe indrukken. Het beschrijvende deel van dit verhaal vormt er de neerslag van.
Daar evenwel in Wilma's kunst natuur en mensch nooit los van elkander gezien kunnen worden, moest zij meer dan een natuurhymnus alleen componeeren. Immers, haar natuurvisie gaat pas in haar verbeelding leven, zoodra een ander en dieper motief erachter begint te bewegen en te dringen - het menschelijk conflict. Het geheim van haar scheppend vermogen immers, het dynamisch princiep daarin is de ontroering om de tragedie, het lijden in anderer leven. Als een helderziende gaat Wilma door het leven en met onfeilbare intuïtie herkent ze het zorgvuldigst verborgen leed, dat ze met een imposanten zedelijken moed geheel tot het hare, dat ze door haar diep-ernstige kunst tot een aangelegenheid van allen maakt.
Ook dit simpele verhaal wordt gedragen door een tragisch conflict. Tusschen twee menschen, man en vrouw, dringen zich andere machten, sterker dan de verbindende liefde en het leven. Een Hollandsche kunstschilder reist met zijn vrouw naar Zuid-Afrika, om er herstel te zoeken voor zijn borstkwaal. Zij heeft dit middel gegrepen en hij heeft zich willig ertoe geleend. Maar van het moment af, dat de boot van wal stak, is zijn levenslust geheel uitgedoofd. Uren zit hij te staren met leege oogen. De jonge vrouw, die ondanks alles geniet van de nooit geziene schoonheden, die deze reis haar opent, begrijpt hem niet. Het irriteert haar, dat hij niet reageert op alles wat hem, den artiest, in verrukking zou moeten brengen. In stilte smeekt en verwijt ze hem beurtelings. Deze apathie is haar een hevige teleurstelling en ze voelt er een onbegrepen gevaar achter. Zoo ontstaat er verwijdering en misverstand. Want hij kan niet genieten. Het heimwee naar Holland heeft hem van het eerste moment af met een hevigheid overvallen, die hem dreigt te verstikken. Holland met zijn landschappen, zijn kleuren en tinten, zijn zon en luchten, met zijn eigen diepe en onvergelijkelijke atmosfeer is een deel van zijn diepste wezen - en dat heeft hij moeten achterlaten. En dit afstand moeten doen verbindt zich met de geheime angst, dat het voor altijd zal zijn, dat hij nooit weer zal terugkeeren. En zoo gebeurt het, dat af en toe dat Holland in zijn verbeelding over hem komt met zulk een geweld, dat hij aan de werkelijkheid ontrukt is - overmeesterd door het Visioen. Ook Afrika brengt geen baat. Wel sterkt het lichaam aan, maar het ongestilde hunkeren van de ziel naar zijn eigen element - | |
| |
de Hollandsche natuur - teert de levenskrachten langzaam op. De Zuid-Afrikaansche natuur is wonderschoon, maar anders, heviger van kleur en vorm. Hij vindt er geen rust en bevrediging in. De herinnering aan Holland groeit en groeit.... Tot hij ten slotte in twee schilderijen heel zijn heimwee en
liefde uitstort. Zijn vrouw vindt hem de tweede maal naast de voltooide schilderij op den grond - zijn leven heeft opgehouden, De spanning had den lijder gedood.
Er is kritiek mogelijk. Het verhaal is wat zeer gevoelig geschreven. Doch men bedenke, dat het een vrouw is, die het leven zóó aanvoelt. Men zou voorts kunnen meenen, dat de tragiek mogelijk is, door de verhoudingen op overdreven wijze toe te spitsen Maar ook hier staat iets tegenover. Wilma teekent hier een zeer bijzondere verhouding tusschen natuur en mensch. De schilder ondergaat de natuur essentieel anders, bovenmenschelijk, visionair. Daarom kan hem, die toch reeds lichamelijk ondermijnd is, het gemis en het verlangen dooden, waar anderen slechts zouden hebben geleden. Misschien, dat de opbouw van het verhaal wat gereserveerder had kunnen zijn. De spanning is meer gelegen in enkele momenten als wel in de climax van het geheel. Dat is ongetwijfeld het zwakke punt van dit werkje.
v.D. L.
| |
De ballade van de vleermuis door Martien Beversluis. Uitgeversmaatschappij ‘De Oogst’. Blaricum 1925.
Martien Beversluis heeft in deze ‘ballade’ een van zijn beste gedichten gegeven, in opzet gelijk aan zoovele van zijn kortere gedichten: een stukje natuur, een bloem, een dier, gezien als symbool van een menselike eigenschap, een mensentype.
Hier is het de schuwe angstig fladderende avondvogel, de vleermuis, die als beeld moet dienen van de stuurloos door het leven gaande bedrogen, verlaten vrouw.
De vrouw, die alleen in hopeloos verlangen achtergebleven is, en als een dode uit het leven is weggestoten, tot ze in haar wanhoop in de nacht uitgaat en zich geeft aan het zinloze vermaak, als de vleermuis, die
(ze) ruglings loslaat als een fel wegrukken
Het gedicht bestaat uit vijf zangen en een Slotzang. De eerste zang vertelt van de vleermuis, die ‘als een blad aan strakke rusthoek is eenzaam aangewaaid,’ ‘klevend tegen een klamme kerkmuur, aangevlerkt als haat.’ ‘Laat in den avond’ valt ze dan ‘uit dood tot dans’ en fladdert heen en weer ‘stort in de diepte van een donkre tuin,’ ‘tot ze weer eensklaps tot den sterrenklaren nachthemel opklimt als een lamme worp.’
‘tot in den morgen voor lichts wederkeer,
ze nederkomend van een raadloos dolen,
de stille rusthoek vindt waar ze verscholen,
gelijk een klacht hangt en aan God bevolen,
In de tweede zang wordt de jonge vrouw getekend als jong meisje tuis ‘de stilste van die met haar waren,’ maar in wie ook al vroeg het verlangen leeft; die de eenzaamheid, de verlatenheid en de nachtwind liefheeft.
‘De jonge drijver die de ossen leidde,
elk’ avond van het boschpad naar beneê,
wist van 't verlangen dat haar lippen zeiden
en liet de kudde aan den weelgen wal
Zij was de stilste van die met haar waren
in 't hooge huis waar haar het leven riep.
Zij werd een arm blad in de storm der jaren,
die tilde haar hoog op en verwierp haar diep,
| |
| |
tot zij zich klemde aan steile wanden
van laatste liefde en van laatste schande,
en daar maar rusten wilde tot ze sliep.’
De derde zang brengt de verlatenheid, de dagen van weemoedige herinnering, maar ook he hartstochtelik verlangen:
‘Maar eens nog.... en haar lippen trilden,
eens nog langs wangen hals en borst,
de volle stroom van jonge wilde
begeerte voelen gaan.... ze rilde,
en al haar wanhoop en haar dorst,
zwierde als een vogel op en gilde.
Tot ze in de vierde zang de nacht ingaat, zich als de vleermuis nog wikkelt in de wijde plooien van haar mantel ‘om straks te vliegen naar 't licht,’ ‘straks ze uitslaan en verschijnen en fladdren, fladdren haatlijk tusschen het licht dat niet is uit te blusschen, 't geluk dat ze in een laatste gril, zal grijpen of ten doode kussen.’ En dan danst ze in de vijfde zang haar dodendans. In eén duizeling is ze plots in de luister van de danszaal afgegleden. En daar te midden van de blikken van nijd en de blikken die liefde stelen, in de wilde brand van de muziek komt de dood door de zaal; zij alleen herkent hem en,
‘kende de rust die om hem was,
viel in zijn armen die haar krenkten,
als in den tuin ternederzwenkte,
de vleermuis, die zij zelve was.’
Als ze dan voor de morgen tuis komt, is na die nacht in de omhelzing van de dood, haar leven afgesloten
‘en hare vleugels schuw te samen,
zeiden het laatst en donker amen,
en zonken diep ternederscherend
bij wanhoops hooge stilte neer.
De Slotzang vindt zijn bekroning en zijn samenvatting in de laatste strofe:
Wie eens de zachte avond voelde
gedaald in liefdes paradijs
hij zoekt den luister niet der dingen
noch heft het hoofd bij wederzingen
van lieve en lang verloren wijs.
Maar zwerft in zijn herinneringen
het schimmig land af van weleer,
en klemt zich vast aan Uwe zwingen
Aandachtigheid, en wenscht niet meer.
Eén grote liefde heeft een vrouw en als ze daarna in begeerte van nog eens bemind te zijn de vreugde zoekt, vindt ze slechts de dood, ziet ze dat voor haar geen opnieuw beginnen mogelik is, voor haar is alleen de herinnering.
Geen grote ontdekking, maar deze dingen zijn met een felheid gezegd, die ze nieuw maakt. En met een muzikaliteit, die de grote bekoring is van Beversluis' volmaakte techniek. Er is vooral een geweldige liefde voor de rijmen, een overdadig rijm, zo'n overstelpend rijm, dat men zo nu en dan de zin der woorden laat voor wat ze is, om te luisteren naar het virtuoos naar voren springen van het rijm.
Ik denk b.v. aan deze strofe, die behalve een prachtige slotregel, een bedwelming van oeklanken bezit:
‘In zachte dagen der seizoenen
of in den nevel voor den nacht,
| |
| |
was haar het bijzijn van festoenen
van bloemen goed als visioenen,
dan streelden hare handen zacht
het open sterven der pioenen.
Er ligt echter over deze poëzie, alsook in deze strofe een zekere vaagheid van uitdrukking; zo is ook in de beeldspraak bv. het bijzijn van bloemen was haar goed als visioenen, meer een gevoelsgemeenschap dan enige reële overeenkomst, waardoor voor sommigen deze poëzie wat moeilik te genieten valt. Ook in de hele beelding van de vrouwenfiguur, in het verhalen van wat haar gebeurt, is iets vaags, waaraan een enkele beoordelaar zich heeft geërgerd, en 't is zeker waar, dat men onder het lezen zich wel eens even vragen moet, wat bedoeld wordt, maar wil de dichter meer tekenen dan het somber silhouet van de desolate vogel van de onrust, mogen we vragen van een dichter als Beversluis een direkte uitbeelding van die dingen in haar leven, waar we niet eens nieuwsgierig naar zijn? Heeft hij meer willen geven en mogen we meer vragen dan een trieste gestalte? De geschiedenis die als verklaring van de vleermuis gestalte gegeven wordt is maar bijzaak, maar de onrust, de begeerte, die uitdrijft in de nacht, het zinloze van het zoekend fladderen en de oplossing het zoeken van bescherming onder de zwingen der Aandachtigheid, die kern is het wezen van dit gedicht. Of we nog niet meer hadden gewild, een ander zielekonflikt, volgend op het eerste? Met een diepere oplossing. Natuurlik wel, maar al geloven we dat de schoonheid van een werk ook wint, als het aan diepte wint, daarom kan een vers, dat niet het diepste omhoog brengt een volmaakt zuiver gedicht zijn. En dat is het geval met ‘De ballade van een vleermuis’ en bovenal is 't een wonder van taalvirtuositeit.
v.H.
| |
Heilig Huwelijk door P. Nieuwstraten Bandteekening van den schrijver, Bruinisse, 1925 J, v.d. Wal.
Dit boek is een gepleisterd graf, van binnen vol dorre doodsbeenderen.
Deze zin is vooral als waarschuwing boven de recensie bedoeld.
Heilig Huwelijk wil n.l. doorgaan voor een Christelijk boek.
't Verhaal speelt in een z.g.n. zeer gereformeerd gezin.
Een voorwoord - het algemeene kenmerk - ontbreekt, maar 't is dan ook geen gewone christelijke roman, 't is een roman met buitengewone gebreken. Daarom ontbreekt 't voorwoord, en is er een nawoord, of wel een naschrift, door den schrijver in elkaar gezet.
Dit naschrift is belangrijk, vooral omdat de roman dan ongeveer eindigt.
Welnu luister; ik geef iets van dit naschrift en maak enkele opmerkingen.
‘“Heilig Huwelijk” is geboren.’
Ik geef toe dat dit mogelijk is, maar dan is 't een misgeboorte.
Daaruit volgt, dat ik voor de verdere stellingen niet veel gevoel, maar de schrijver verwijs naar Pred. 6; 3-5.
‘Heilig Huwelijk’ verwarme en onderwijze oude en jonge harten. Blaze ‘Heilig Huwelijk’ de half-uitgedoofde kolen en stille vlammen op de harte-altaren aan tot Liefdevuren Gode.’ -
Deze zinnetjes als proeve van stijl en beeldspraak; ik hoop van harte dat na 't lezen dezer recensie van het ‘blazen’ niet veel meer komt.
‘Dit heilig en heerlijk werk volbrenge het volgend boek enz. enz.’
Ik spreek de wensch uit, dat nu de schrijver weer in ‘blijde verwachting’ schijnt te zijn, 't minder goed moge afloopen dan met zijn ‘eerste.’
Dit zijn nu enkele woorden naar aanleiding van het ‘naschrift.’ Over de roman zelf, wil ik ook enkele woorden verspillen.
Noodig is 't, omdat de uitgever niet alleen de ijdele moed heeft gehad dit ‘prul’ uit te geven, maar ook nog in christelijke bladen advertenties plaatst met een aanbeveling: ‘een boek van en uit dezen tijd.’ Zij die er in gevlogen zijn, kunnen 't als een curiosa bewaren, want ik heb
| |
| |
er een lief bedrag voor over, wanneer iemand mij een boek aanwijst met meer gebreken, taalfouten, stijlfouten en drukfouten. Heel 't boek is één fout.
't Is n.l. als christelijk-boek bedoeld en ik verklaar in vollen ernst dat 't een smerig werk is, dat overslaat van profanie tot pornografie. Dat ieder ouder dit boek ver houde van zijn huis, en dat de schrijver zich bekeere van de dwaling zijns weg.
v.D.
| |
De Eenzame Man, door Clara Viebig. Vertaald door Mevr. J.P. Wesselink-van Rossum. J.T. Swartsenburg, Zeist.
Clara Viebig begint klaarblijkelijk seniel te worden. De inspiratie is schijnbaar uitgeput en nu beginnen de literaire strooptochten. ‘De eenzame man’ namelijk is - het ligt er dik bovenop - een Raabe-reminiscentie. Motieven uit de ‘Hungerpastor’ en ook uit ‘Die Chronik der Sperlingsgasse’ vinden we hier gemoderniseerd en voor het Duitsche publiek uit de ‘gebildete Klasse’ klaargemaakt. Dat er in Duitschland een pracht van een afzetgebied is voor de allerbanaalste (en ergere) producten van vijfderangsscribenten, is een uit gemaakt feit. Dat er in Nederland nog plaats zou zijn voor vertalingen van dergelijken rommel, is eigenlijk nog droeviger. Het boekje vertoont alle kenmerken van een afgetakelde geest. Alle leven en humor, die we in oudere werkjes van Clara Viebig vinden, in ‘Dillettanten des Lebens’ b.v. - is verdwenen en heeft plaats gemaakt voor zeurderige sentimentaliteit en afmattende breedsprakigheid. De stijl heeft alle veerkracht verloren. Compositie zit er in het boek niet. Met de dood van de twee voornaamste bijfiguren is alle spanning uit het verhaal weg en toch zeurt de schrijfster dan nog een kleine honderd bladzijden vol over de oude man, die eenzaam achterblijft. Alleen erg gevoelige naturen zullen het gegeven kunnen waardeeren. De prachtige pleegzoon, die door een meisje verleid wordt en die dan op een geheel onbegrijpelijke manier, veel gelijkend op zelfmoord, aan zijn eind komt. Zulks om een huwelijk te ontgaan met de juffrouw in kwestie, die niet ‘ebenbürtig’ is. Gelukkig kunnen we dit motief niet op rekening van Raabe boeken, tenminste maar ten deele. De tragiek is er op berekend een ontwikkelde burgerjuffrouw tot tranen te roeren. Over het al gemeen is de toon bij uitstek Duitsch, grof-zinnelijk, alledaagsch en banaal. Te antipathieker, waar getracht wordt, om door een aesthetisch-sentimenteele saus het kostje genietbaar te maken.
De uitgave van dit boekje is blijkbaar speculatie op de gevestigde naam van de schrijfster. Die naam wordt echter op deze manier automatisch uit de literatuurgeschiedenis geëlimineerd. Met dit boekje is Clara Viebig afgezakt tot het niveau van Courths-Mahler, of eigenlijk wat lager, - want de laatste herkauwt tenminste haar eigen themas. De vertaling is passabel, maar staat toch heel vaak onder de invloed van het origineel.
v.d. L.
‘Van Zaaiakker en Oogstveld’ door J. van Muylwijk. (Uitg. door de Algem. Boekhandel voor Inwendige en Uitwendige zending te 's Gravenhage) brengt een aantal aardig vertelde schetsjes uit het zendingsleven op West-Nieuw-Guinea, met goede illustraties en puntige opmerkingen verrijkt.
‘Het Evangelie voor onzen tijd’ door Dr. L.N. de Jong, Ned. Herv. Predikant (uitg. W. Landstra, Utrecht, 1925) is een goed gestyleerd, critisch en thetisch betoog ter zake van standpunt bepaling in het moderne leven (in aansluiting bij vroegere brochures en de daarop gevolgde pers-critiek).
Jan de Bakker, door Arli-Eddy (J.M. Bredee's Boekhandel en Uitg. Mij. Rotterdam) is een boekje voor kinderen over de bekende geschiedenis van den eersten Noord-Nederlandschen martelaar
C.T.
|
|