‘Here, zendt Gij Uw licht en Uw waarheid neder, dat die ons leiden en geeft Gij Uwen geest, dat die ons heden morgen tot Troost zij.’
Troost, moest dominee Rengers nu denken, terwijl de eentonige woorden van de oude verder gingen, Troost zou deze morgen zijn preek niet brengen, wel Recht.
‘Dat Gij Uwen zegen geeft aan allen, die hier opkwamen naar dit huis des gebeds.’
Allen, niet alleen de veenbewoners, maar allen, dus óók -
‘En in het bijzonder bidden wij U om een zegen voor hem, die ons heden morgen zal voorgaan. Wilt Gij geven, dat hij uit zijnen mond Uw Woord en Uw Waarheid moge verkondigen.’
‘Ja Heer,’ bad dominee Rengers zacht mee, terwijl de kerkeraad reeds opstond. Stoelen werden achteruitgeschoven, en aller wachten was op de predikant, dat die zou voorgaan.
't Orgel had reeds al de tijd gepreludieerd, en nu hoorde men, hoe de gemeente inviel:
‘Hoe zal ik U ontvangen,’
en in eens werd 't geluid sterker, want de ouderling had de deur opengetrokken en het volle zingen kwam hen tegen:
‘Hoe wilt Gij zijn ontmoet’ -
Dominee Rengers streed zijn strijd.
Uiterlik zag men niets aan hem. Zijn gezicht was onbewogen. Hij gaf de ouderling de hand op dezelfde afgemeten wijze als anders. Hoogstens vertoefde hij enkele ogenblikken langer aan de voet van de preekstoel. Maar toen hij vanuit de hoogte zijn gemeente overzag, was ze anders, dan hij ze de vorige avond had menen te zien. Dezelfde mensen waren het nog, en ze zaten op dezelfde plaatsen, maar over hun gezichten schaduwde nu het verlangen naar een kerstzegen. Ze waren gekomen. elk met hun eigen strijd, hun eigen zorgen, om die neer te leggen voor de kribbe van het Kind, dat nog geen zorgen kende. Een ogenblik was het, alsof hij de mensen niet meer zag, maar louter de onvrede, die zij aanbrachten.
En meteen wist hij, dat hij zijn kerstpreek nooit zou houden. Want nu was hij geen regisseur meer, maar iemand, die wist, waar het Heil te vinden was, en die nu daarheen de weg moest wijzen aan allen, die zochten. ‘Laat ons gaan naar Bethlehem’; inplaats van de dreiging moest een belofte komen, inplaats van een wering een noden, een leiden, een trekken.
Die morgen heeft dominee Rengers toen zijn pelgrimstocht gewaagd, 't Was een moeilike tocht, want hij was de leider van zeer velen, en hij kende hen allen bij name, hij wist hun deugden en gebreken, hij wist hun sterkten en zwakheden. Hij moest zijn met een elk van hen, hij moest hen steunen en opbeuren, als ze dreigden te bezwijken, hij moest hen weerom halen, als ze verdwaalden. Maar er was een innerlike drang in hem, die hem deed zijn, waar zijn hulp van node was,