doorleeft ‘op den uitersten rand der steilten van verbijstering’, maar dan gaat ook de waanzin breken en hij slaat zich voor 't gelaat.
Dat is de Christelijke trek, die de paganistiese gaat overheersen. Want nu worden deze hartstochtverzen een middel tot bevrijding uit hartstochtnood.
‘En mijn ziel breekt zich als ze woorden spreekt.’
Enkel ‘Vormen’? Neen, meer dan dat. De dichtkunst dienstbaar aan het leven.
Ik ben begonnen met de Satyrverzen uit ‘De wandelaar’, de vroegere bundel, omdat daaruit de open eerlikheid ons zo ontstellend in 't gelaat staart. Een eerlikheid, die heel Nijhoff's dichterschap kenmerkt. Sommige verzen (als ‘Zwerver en Elven’ uit ‘Vormen’) schijnen wel naakt te zijn opgerezen uit zijn innerlikst wezen. Dan blijft de vorm soms onvolkomen, onmachtig om de zich opdringende werkelikheid aan haar wetten te onderwerpen.
Deze eerlikheid legt ons de begeerte op, om ‘Vormen’ te lezen na ‘De wandelaar’, en te onderzoeken, of er winst te boeken valt.
En inderdaad is er over 't algemeen een verdieping waar te nemen. De hartstocht, die in sommige gedichten uit ‘De wandelaar’ nog zo fel brandde, is hier meer gebroken in een bont gebeuren - minder gestalten - en daardoor meer beheerst.
Maar daarnaast valt nog op te merken een verfijning, een verijling van het aestheties streven - en dit is eigenlik niets anders dan de uiterste voltooiing van de paganistiese lijn - n.l. het trachten om uit te stijgen boven de onrust, om het leven te ontledigen en zijn hart te ontvluchten.
In ‘De Wandelaar’ voelt de dichter zich nog een toeschouwer van uit een hoge toren, in ‘Vormen’ is een verlangen naar ijskoud licht, naar sneeuwstormen en pooltochten, naar het betreden van de eerste ster en het zingende binnengaan van het derde land. Het is het verlangen naar een storeloze rust boven 's levens verbijstering.
Ook hier wordt dus de dichtkunst dienstbaar gemaakt aan het leven. Want zingende wil de dichter het derde land binnengaan. Maar hier is deze poging reeds van te voren tot onvruchtbaarheid gedoemd. Van Eyck toonde aan in een Gidsartikel (het beste, wat tot nog toe over Nijhoff geschreven werd), hoe de dichter nooit verder kan komen in deze ‘verkeerde mystiek’, dan tot een verbeelding van 't verlangen om te stijgen tot deze onaardse vrede. 't Verlangen zelf vindt er geen bevrediging.
Tenzij op de wijze als Dirk Coster het wil: ‘De eenige oplossing is hier een aesthetische; ze ligt in de plastische schoonheid der symbolen zelve.’
Maar ook dan wordt 't toch nooit anders, dan ‘pooltochten droomen’, zoals de dichter zelf, met zijn gewone eerlikheid, in een zijner gedichten belijdt.
Op nog een andere wijze echter zoekt Nijhoff de ontkoming aan 's levens onrust. Hij droomt zich terug in de wereld van het kind.