Aan het eind van onze Tweede Jaargang.
Een jaar gaat altijd weer te snel voorbij, een jaargang is zo spoedig gevuld. Als men aan het begin van een jaar staat, meent men zoveel tijd, aan het begin van de jaargang zoveel plaatsruimte te bezitten en na twaalf maanden komt men van beide te kort.
Zo is er aan het eind van deze jaargang een en ander blijven liggen, dat we gaarne een plaats in deze jaargang hadden willen geven, zelfs konden we enkele beloften niet inlossen, aan het begin van de jaargang aan onze lezers gedaan.
De oorzaak van dit gebrek aan plaatsruimte zat voor een deel in het plaatsen van de voor ons tijdschrift zeer omvangrijke roman ‘De Andere Weg’. Is dit eensdeels het gebrek van deze jaargang, aan de andere kant is het er de kracht van. Wij hebben natuurlik indertijd zeer ernstig het voor en tegen overwogen en we zijn er heilig van overtuigd, dat een andere beslissing ten koste van het gehalte van deze jaargang zou zijn geschied. We hebben nu aan onze lezers de primeur kunnen geven van een roman die niet nalaten zal, als hij in boekvorm verschijnt, de aandacht te trekken. Een goede Christelike roman is op zichzelf een gebeurtenis; als een van onze jonge schrijfsters, na wat voorbereidend klein werk, zó'n eerste roman kan schrijven, is dat zeker iets biezonders en hoeven we er nooit spijt van te hebben, dat wij die het eerst onder de aandacht van de lezers hebben gebracht.
Ondanks de grote plaats, die noodzakelikerwijze ‘onze’ roman innam, gaf menig nummer toch nog ‘elck wat wils’.
Een novelle van Anton van Weede, een fragment uit een nieuw werk van G. Schrijver, een schets van Mej. Moene, enige studies, en wat aktuele boekbespreking zorgden daarvoor. Wat de poëzie betreft, onze jaargang laat zien, dat we behalve van onze bekende medewerkers ook werk van een paar nieuwe krachten konden plaatsen. Het zal ook in de komende jaargang steeds onze bedoeling blijven zoveel mogelijk nieuwe, jonge talenten tot ons te trekken.
De derde jaargang zal belangrijk verschillen van de tweede.