Het lichtende Spoor, door L. Penning. Uitg. G.F. Callenbach, Nijkerk - 1924.
'k Zie me nog zitten m'n vriend samen op een hoge stoep in de Pieterstraat in Middelburg, met ‘Penning tussen ons in. Een leesbibliotheek, een paar huizen verder, leende ons de ‘Pennings’ voor 1 cent per dag.
Wat lazen ze vlug, die boeken, d.w.z. we joegen naar 't eind; als ik de bladzijde ‘uit had en mijn vriend moest nog 1 of 2 regels lezen, dan zat ik al zenuwachtig met mijn hand vooruit om zo gauw mogelik om te slaan. En dat was niet, omdat elke dag meer een cent kostte, al is die faktor niet geheel te verwaarlozen.
Penning en Aimard - mijn eerste lektuur. Maar vooral Penning. Niets dat meer indruk op me heeft gemaakt in mijn jongensjaren dan de Boerenoorlog, niemand die er beter over schrijven kon dan Penning.
En nu, na zooveel jaren, moet ik voor 't eerst wat over een nieuw werk van Penning zeggen En Penning en ik zijn allebei veranderd. Nu ik ‘Het lichtende spoor’ gelezen heb, weet ik heel zeker, dat ik ‘De leeuw van Modderspruit’ en ‘De held van Spionkop' niet meer lezen wil, want het zou me een kwelling wezen, om die boeken, die in mijn herinnering voortleven als het mooiste van mijn jeugd te zien afdalen van de hoge troon van verering, die ik ze bouwde.
Wat is het toch geweest, dat me zo van Penning deed houden? Is Penning een kinderschrijver en kan ik hem daarom nu niet meer waarderen? Dat bedoelt hij toch zelf niet te zijn.
Penning heeft me geboeid om de Boeren en niet omgekeerd, 'k begrijp het nu pas goed.
Nu wil ik daarmee niet zeggen, dat Pennings werk geen verdiensten heeft. Hij kent de Boeren door en door, hij tekent grof, maar toch goed gelijkend. Hij houdt van ze. Bovendien kan hij dikwels een aardige intrigue verzinnen.
Maar - wat is dat stelsel van gebeurtenissen, wat is die intrigue, die psychologie hier toch oppervlakkig. Wat wordt het een aan 't ander gelapt.
Ik houd te veel van Penning, om een loopje met zijn boek ‘Het lichtende Spoor’ te nemen. Het zou niet moeielik zijn aan te tonen, dat het maar een slap verzinseltje is. Maar Penning is daar te braaf man voor. Zijn best karakter springt ook uit dit boek naar voren.
Toch vind ik het jammer, dat elk jaar maar weer zo'n boek verschijnt van Penning, zo'n boek, waarvan je geen kwaad wilt zeggen, en dat je toch eigenlik voor de ontwikkeling van 'n Chr. publiek in literaire zin en daarmee voor de ontwikkeling van onze Chr. literatuur verderfelik vindt.
Kon je zo'n boek nu maar buiten alle en vooral buiten de Chr. literatuur plaatsen! Kon je nu maar zeggen, dat is 'n apart stukje schrijverij, waar de mensen kennis van Zuid-Afrika en liefde voor onze Boeren opdoen en meer niet!
Maar zijn boeken worden gelezen als sensatieliteratuur. Penning werkt met grove effekten, onverwachte gebeurtenissen op 'n manier, die je je doet afvragen, hoe is het mogelik, dat de mensen, dat bioskoopspelletje niet doorzien?
En hoe meer ze lezen, hoe meer hun smaak voor echte literatuur wordt bedorven.
Als een jongen leeft bij grove onderscheidigen, dan is het, geloof ik, wel niet goed, om dat in hem te versterken, maar als men volwassenen daarin opvoedt, dan wordt dat een heel lelik ding. En dat is zo jammer, want van mannen als Stade, Jan Buis en Flippie kon zoveel kracht uitgaan. 'k Besprak een poos geleden de laatste bundel van Celliers en wees op de verzen op Kruger, de Wet en andere Boerenhelden. Dat was niet grof, maar fors werk. Kon Penning eens komen tot de eenvoud van die korte zinnetjes. Dan zou hij het geheim van ware schoonheid gevonden hebben, die bestaat in het ontbreken van alle opzettelijke tooi. De kompositie van een werk als deze roman moet evenals de stijl dat behoort te zijn, eenvoudig, simpel, helder, waar zijn. Dat is de eis, die we aan alle kunst mogen stellen: het onderdrukken van al wat opzettelik is De heer Penning is nu bezig aan een werk, waarin hij ‘speciaal het licht (wil) doen vallen op de eigenaardige, maar zeker te veroordeelen speculatiezucht zijner