Boekbespreking.
Op het eiland. Langbroek op Marken. Door M.J. Brusse. Met penteekeningen van W. Wouters. R'dam, W.L. & J. Brusse 1923.
Boeken van Brusse zijn altijd intressant. Daar is in al zijn werk een leven en een beweging; daar is een werkelijkheid en een juistheid, die zijn boeken altijd kenmerken. Men weet bij elk gebeuren, dat het alles op geschreven is uit 't volle leven. Zoo tusschen de menschen in. En wanneer men al maar lezend-luistert naar dat vertellen - gezellig vertellen - dan ziet men alles, dan begrijpt men alles, men hoort alles. Men is dáár, waar Brusse is.
Het is een wonderbaarlijk vermogen de dingen zoo te geven, in aller duidelijkste en meest kenmerkende woorden, maar dan toch zóó, dat het Brusse is en Brusse blijft. Het is Hollandsch. Zooals een matroos, een zeeman, een visscher Hollandsch zijn. Realistisch, stoer, ernstig en oprecht.
Meermalen meent men dat hij zijn gesprekken met zijn menschen woordelijk heeft opgeschreven, en hij al maar interviewend te werk is gegaan, en heel geen eigen woorden gebruikt; toch is dit allerminst het geval. Zijn journalistieke vaardigheid, maar ook zijn zuivere gevoeligheid en taalvermogen beheerschen heel zijn werk.
En nu is er dan weer een nieuw werk van Brusse.
Hij heeft als ‘Langbroek’ tusschen de Markers een zomer op het eiland gewoond. Hij heeft ook op Marken geleefd. Getracht te zijn en te doen, als deze geheel eigenaardige eilanders. Menschen die alle vooruitgang en alle cultuur hebben laten voorbij golven. Daar is nog een sfeer van een paar eeuwen terug.
Daar op ons eigen, rijke, mooie Marken wonen wondere menschen, zuiver zichzelf gebleven, verstandige menschen. Van geslacht op geslacht, zoomaar stoer eenvoudig, in en met de natuur, die hun bedrijf, hun bestaan is. Een vrij volk, fier in zijn onafhankelijkheid van de menschen, kinderlijk in zijn ondergeschiktheid aan wind en weer en zee.
Als men nu in 't algemeen 't werk van Brusse kent, dan begrijpt men dat hij juist dáár een zomer zocht, tusschen dit open-eerlijke volk. En wat is 't een prachtig werk, dat Brusse geeft. Met zijn juiste woorden, en uiterst zuivere zinnen, teekent hij ze, ouden en jongen, in hun onzeker bestaan, als ze uit trekken naar hun oogstveld, waar ze niet zaaien. Hoe ze weten de balsturige nukken van den Plas ... maar ook hun blijde thuiskomst en de eenheid van de eilandsche-gemeenschap.
Wilt ge ook een zomer op Marken zijn...? Lees dan Brusse.
Maar, nu ik zooveel goeds heb gezegd, kom ik met bezwaren, die even klaar naar voren gebracht moeten worden.
Want is ook dit boek van Brusse zuiver, als al zijn andere werk, er is hier één gebrek waaraan Brusse nooit kon ontkomen.
Immers is daar op Marken niet alleen een onafhankelijkheid en zelfstandigheid hoog gehouden, daar is een kinderlijk berusten en afwachten van wat over