Opwaartsche Wegen. Jaargang 2
(1924-1925)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
Stof en vorm.‘Mag ik niet klagen over den vorm, als de stof maar bevredigt?’ - | |
Op recensenten .... en anderen.Ja, ook zij waren eens jong, toen hoorden ook zij tot de klimmers, Gingen vooraan in 't gelid, gaven het tempo zelfs aan. Maar, de berg was zoo hoog, en de weg wel bezwaarlijk en... lang ook. Eenzaam moest men hem gaan, nergens eenig succes. Eindelijk draaien ze om; ze gaan echter niet naar beneden Blijven zoo hoog als ze zijn, velen zijn lager dan zij; Enkelen hooger toch ook: ‘Die worden vanzelf wel onzichtbaar, Zij zijn trouwens pedant, willen nòg hooger dan wij. Kijk, die scharen ('t zijn kinderen nog!) aan 't begin van het bergpad Halen het nooit zelfs tot hier. Gooi ze met steenen en zand!’ -
Kinderen, sluit u aaneen. Weest nimmer tevreden, hoe hoog ook. Klim hen voorbij in rustige kracht. Doe nooit wat zij willen. Raken ze u, bedenkt, dat ze zóólang nog hooger dan gij staan; Zijt ge hen eenmaal voorbij, opgooien kunnen ze niet. | |
Wijsheid.Twaalf zijn de kindren nog maar, dan doen ze hun eerste examen, Weten allerlei moois, zijn echter nergens in thuis. Veel wordt den stumpers gevraagd, zij geven onrustig hun antwoord, Zijn straks geslaagd of gezakt (glorie of smet voor hun naam!). Jezus is twaalf, dan is Hij pas thuis in de dingen zijn Vaders, Komt Hij, zoo langzaam, wel klaar? Zie, hoe rustig Hij spreekt.
* |
|